Dirk Ayelt Kooiman (o1946) (Foto L. Sluiter).
als hoogleraar en predikant, is in veel opzichten een tegenpool van de zoon. Bovendien is het leeftijdsverschil tussen beiden veel groter dan gebruikelijk (de jongen was een nakomertje). Toch verklaren deze verschillen niet geheel waarom de jongen en hij steeds een omtrekkende beweging om elkaar maken en waarom ze dat tot de dood van de vader zouden blijven doen. Het lijkt alsof het onvermogen van de zoon om maatschappelijke prestaties te leveren, parallel loopt met het onvermogen om met zijn vader te communiceren. Hij is dom noch contactgestoord, maar laat allerlei prestaties achterwege uit een soort verlammende blaseeheid: hij heeft het gevoel dat hij alles best zou kunnen, als hij maar zou beslissen om het te doen.
Dit soort overwegingen spelen zich regelmatig af in het hoofd van de verteller en de manier waarop Kooiman tussen de waarnemingen van zijn oudere en jongere incarnatie heenpendelt is bijzonder in het balanceren tussen afstand en betrokkenheid. Simpel, afstandelijk, indirect en fragmentarisch zet Kooiman zijn verhaal neer. De functionele anekdotes die het vertelde symboliseren zijn vaak niet zonder humor. Vooral het verhaal waarin de onhandige jongen een filmspoel laat doldraaien zodat hij een heel negatief verspeelt. ‘De daaropvolgende week bleven de Nederlandse bioscopen verstoken van het toen nog traditionele weekjournaal’.
Het tweede deel van De afwezige, dat twintig jaar na de dood van de vader speelt, lijkt wat ernstiger en minder afstandelijk. Paradoxaal genoeg in de derde persoon, waarmee Kooiman laat zien dat de eerste persoon op zichzelf niet een grotere betrokkenheid hoeft uit te drukken. De verteller beschrijft hoe ook het laatste contact geen toenadering tussen de jongen en zijn vader heeft gebracht. De situatie die deze herinneringen oproept, geeft daar alle aanleiding toe: in de Amsterdamse Nieuwe Kerk wordt een herdenkingsdienst gehouden voor een ‘voormalig socialistisch voorman’. Dit wekt associaties met de herdenkingsdienst voor de vader van de hoofdfiguur. Uiteraard passeert ook een serie herinneringen aan de socialistische voorman de revue. Om te beginnen uit de jaren zestig, toen de verteller elk jaar drie maanden met hem in de auto naar Den Haag werd vervoerd. Hij had een vakantiebaantje bij de fractie van diens partij. Nooit voerden ze een gesprek. Maar anders dan zijn vader heeft hij de man later wel persoonlijker en emotioneler leren kennen. Zoals bij diens reactie op de dood van de schoonzuster van de hoofdfiguur. Ook over de politicus dist Kooiman een aantal functionele anekdotes op.
Zeer aannemelijk, voelbaar bijna, weet Kooiman te maken dat er met de dood van de socialistische voorman een nieuwe fase in het leven van zijn hoofdpersoon is ingetreden: het vaderloze tijdperk.
Gaat dat niet over Joop den Uyl, denkt een lezer die op zoek is naar autobiografische details. Natuurlijk verwijst Kooiman naar deze overleden politicus, maar wordt De afwezige er interessanter door? En is de informatie relevant dat de oudere vriend die in de jaren zestig stierf, verwijst naar de ‘informele’ schilder Wim de Haan, en de vader tenslotte naar professor dr. G.C. Kooiman? Nauwelijks, want niet voor niets gebruikt Kooiman geen achternamen en bijna geen voornamen.
Als men dan toch zo graag iets met De afwezige wil vergelijken, lijkt het me literair gezien een stuk interessanter om het boek te bekijken dat in 1979 uitkwam ter gelegenheid van Den Uyls zestigste verjaardag: Ministerraad 1989. Het derde kabinet-Den Uyl vergadert. In het collectief ‘Schrijvers voor Den Uyl’, twintig in totaal, is Kooiman met Hugo Brandt Corstius de enige literaire auteur tussen alle politici, journalisten en vrienden. Kooiman wordt samen met zijn broer als auteur genoemd (de echtgenoot van het schoonzusje). Omdat het boek grotendeels uit pastiches op (ministeriële) nota's, verslagen, brieven of