Tegelijk waagt Kossmann zich in een bijna verboden wereld. De introspectie die hij doorvoert in zijn boek, past nauwelijks in de realiteit en daar hebben gangbare literaire opvattingen het moeilijk mee. Ooit schreef hij magischrealistisch, wat een kwalijk stigma is tegenwoordig. Met wat slechte wil kun je het boek verwijten die obscure weg opnieuw in te slaan. Maar letterlijk genomen, behoort Kossmann ook tot de vijftigers, dus hoeft het niet te verbazen dat hij niet terugschrikt voor een paar stukjes waaghalzerij. Die eigenzinnigheid strekt hem tot eer, want hij volgt er absoluut een eigen weg mee. De wereld van de ouderdom, van herinneringen, dementie en van de dood fascineerde hem al heel lang. ‘Desintegratie’ was iets, dat hij al na zijn ongeval had leren kennen. Zo wordt op de kaft van het nieuwe boek uit De seizoenen van een invalide reiziger (1976) geciteerd: ooit wou hij een meesterwerk schrijven, dat als thema die desintegratie had. ‘Door alcohol, door neurose, door aderverkalking. Elk van die soorten goed uit elkaar gehouden, in verschillende personages ondergebracht, en toch listig verbonden - een thema, geen uitwerking’.
In Hoogmoed en dronkenschap (1981) beschreef Kossmann al hoe dicht de roes bij de ondergang kon liggen. En zijn vorige boek Een verjaardag was ook niet het eerste waarin hij een bejaarde hoofdpersoon ten tonele voerde. Maar de grandioos onevenwichtige Familieroman slaagt er op een akrobatische manier in die desintegratie werkelijk gestalte te geven. Vanaf het begin is het duidelijk, dat het boek een spelletje in evenwichtskunst wordt. De bizarre geschiedenis valt moeilijk samen te vatten. Er figureren afwisselend vijf hoofdrolspelers in het boek, die om de beurt een hoofdstuk voor hun rekening nemen. Alle vijf hebben ze met desintegratie van hun geestelijke vermogens te maken. Ze bestaan tenslotte alleen nog door hun bindingen met elkaar. Dat schept in het boek een minimale, complexe eenheid, die door tussenkomst van de dood meermaals benadrukt wordt; een dood die, sinds Kossmann deze in Een verjaardag een beetje grif als deus ex machina invoerde, nauwelijks de atmosfeer vertroebelt, omdat zijn bejaarde personages - ze zijn zowat allemaal over de zeventig - er zich al mee verzoend hebben.
Huib Telvenbeen is degene die de reeks sterfgevallen inzet. Hij was een bekende neerlandicus en ligt in zijn laatste momenten in een ziekenhuis hardop maar onverstaanbaar nog zijn autobiografie te declameren. Kossmann vermengt drama met het absurde, ook bij Telvenbeens verzetsvriend Lourens Jacht, die een constante en stabiliserrende factor in het boek betekent. Ondanks zijn hoge leeftijd en de verwarrende situaties die hij het hoofd moet bieden, valt hij voortdurend in een soort hazeslaapje, waarbij hij net niet teveel mist. Tenslotte leeft hij toch al in een zodanig verinnerlijkte wereld, een onderbewustzijnsfantasie, een droom bijna, dat realia en samenhang er niet zo toe doen. Herinneringen en emotionele banden des te meer en humor en ironie misschien nog wel het meest.
Lourens' vrouw Karen is in de vijftig, een stuk jonger dus dan haar man. Ooit maakte Huib Telvenbeen haar als tiener zwanger, maar een paar jaar na de geboorte van hun dochter liep het al mis, want Huib bleef verslingerd aan jeugdige veroveringen. Karen trok in bij zijn vriend Lourens, maar ontpopte zich al gauw tot een hysterica. De lankmoedige antiquair bleef zijn leven lang onverstoorbaar onder haar gescheld. Karen verdwijnt nogal gratuit uit het boek, als ze omkomt in een brandje in haar keuken, terwijl Lourens Huib Telvenbeens zus Tilde is gaan condoleren. Met haar broer biedt Tilde in het huis dat ze deelden, onderdak aan drie verlopen tieners: een kwestie van contact te blijven houden met de jeugd. En inderdaad, Tilde blijft tolerant tegenover de herrie die de drie maken, al wil ze ze na de dood van haar broer toch het huis uitzetten. Maar per slot van rekening symboliseren die kinderen de enige band met de werkelijkheid die de oude mensen nog hebben. Dat maakt ze voor Lourens Jacht, die gevraagd wordt op hen te passen, tot een verademing.
Wie dacht, dat het met dit scala dramatis personae afgelopen was, komt bedrogen uit. Het boek begint met Karens dochter Machteld, een makelaar die vanwege fraude gegijzeld wordt door de ouders van haar ex-man. Door de verdoving die ze toegediend kreeg, ondergaat ze heel passief en onwerkelijk de waanzin van het paar, dat ooit collaboreerde en zich zo ook wil wreken op verzetsheld Huib Telvenbeen. Kossmann schetst het misdadig en platvloerse stel als pooier en hoer, creeërt rond hen een wezenloze, groteske sfeer die ongetwijfeld het zwakste element in het boek vormt; ze worden voorgesteld als marionetten die niet meer hoeven te doen dan volkomen onsamenhangend te zijn. Ze ontvoeren Machteld tenslotte naar Italië, waar ze eerder toevallig bij een soort maffiaafrekening omkomt.
Ook Telvenbeens zus Tilde doet gek, want het hele boek door denkt ze, dat ze al met een been in het hiernamaals staat. Ze converseert voortdurend met haar overleden broer, voelt in zekere mate angst voor haar waanvoorstellingen, maar dat belet haar niet om in het wilde weg weerwraak te nemen en een - in het boek overbodige - moord te plegen. Lourens Jacht heeft wel niet zo'n initiatief als zij, maar is op het einde de enige die nog helder denkt. De rust die hij uitstraalt, maakt, dat minstens één van de kinderen hem wil volgen, als hij naar zijn eigen huisje teruggaat. Dat lijkt zelfs Tilde, die haar er aantreft, niet zo'n gek idee. Want was er al niet altijd iets tussen haar en Lourens geweest: destijds koos hij voor Karen uit luiheid, maar Tildes tegenpool bleef hem aantrekken.
Zo valt alles min of meer op zijn plaats. Dit ongerijmde verhaal - ergens doet het denken aan een soort Alice in Wonderland en het is geen toeval dat Kossmann ooit