De lotgevallen waarvan sprake spelen zich grotendeels in een uitgesproken up to date stadsleven af, van de jaren zestig tot nu, en dat is een periode waarin de ‘ontgrenzing’ van de wereld in veel opzichten haar beslag heeft gekregen. ‘Zonder grenzen’ dus, daar gaat het over, maar tevens ook over de niet te ontwijken vraag in welke mate en tot welke prijs al die grenzen weg kunnen vallen. Nee, gemoraliseerd wordt er God zij dank niet, maar feit is dat de mens zijn teleurstellingen, zijn nederlagen, zijn onmacht tot geluk, zijn beperkingen en zijn weemoed toch niet kwijt raakt, hoe vrijgevochten hij ook denkt te zijn. Er is altijd weer goede literatuur nodig om die mens naar waarheid te tekenen als het produkt en het exponent van zijn tijd, maar tegelijk als diep in zijn hart gebonden aan het universele en tijdloze, het onbeheersbare gebied waaruit hij is voortgekomen en waar hij naar terugkeert.
De opbouw van de roman is merkwaardig en vrij gecompliceerd. De actuele vertelde tijd ervan loopt van de winter 1968 tot najaar en winter 1990. Wat daarvoor komt, bestaat uit herinnering en terugblik. De gebeurtenissen van het actuele plan zijn verdeeld in negen hoofdstukken, die afwisselend één van de vier hoofdfiguren als medium hebben. Deze zijn: het aanvankelijke echtpaar Petra Sanders en Victor Elbergs, hun dochter Emilia en de zonderlinge jonge zwerfster Hannah Prat. Petra en Emilia nemen elk drie hoofdstukken voor hun rekening, Hannah twee, en Victor één. De gezichtspunten van waaruit wordt verteld zijn dus op één na vrouwelijk, en dat is uiteraard een kenmerkend gegeven. Zonder grenzen is in geen enkel opzicht een ‘feministisch’ boek, maar wel een roman die door een vrouwelijke auteur is geschreven en waarin de psychologische oriënteringscentra hoofdzakelijk door vrouwelijke personages worden ingenomen. Toch spreekt er ook veel aandacht en liefde uit voor de man, en krijgt Victor zelfs letterlijk het laatste woord.
Met de genoemde negen hoofdstukken is echter nog een en ander aan de hand. Ze volgen niet in chronologische orde op elkaar, en ze behandelen telkens een gedateerde, cruciale periode uit het leven van de personages, dat dan ook vanuit die hoogtepunten wordt belicht. Wat ertussen ligt en als informatie noodzakelijk is, wordt sporadisch en fragmentarisch meegedeeld in andere episodes en vanuit andere gezichtspunten. Zo wordt bij voorbeeld het leven van Emilia beschreven in episodes uit haar dertiende (Emilia als puber), haar achttiende (Emilia als tiener) en haar dertigste levensjaar (Emilia als volwassen vrouw). Toch wordt, tussen die episodes door, een fijn web van gegevens geweven, waardoor dat kordate, koppige, opstandige en uiteindelijk in verwarring en onzekerheid gebrachte jonge leven in zijn essentie en in een veelheid van tekenende details treffend voor ons staat. Maar het wordt nog complexer. De vroegst gedateerde scènes uit de jaren '68-'69 worden niet het eerst maar pas in het derde, het zesde en het laatste hoofdstuk verteld. Ze belichten alle drie het personage Hannah Prat, twee keer met haarzelf en één keer, aan het slot van de roman, met Victor als medium. Dat bij voorbeeld Petra, in die tijd nog met Victor getrouwd, daar niet aan te pas komt, geeft op deze structurele manier te kennen dat zij niet op de hoogte was van de geheime, vreemde passionele verhouding die Victor en Hannah toen hadden. De psychologische betekenis van die onwetendheid komt elders, eerder en later aan het licht. Petra is een vrouw die liever niet ziet, niet weet en niet praat, zij is ‘blind en doof en stom’, zoals Victor aan het eind zegt. Deze trek kenmerkt haar en tekent haar leven. Die nochtans kapitale sleutel reikt Victor de lezer dus pas in de laatste bladzijden van het boek aan. Strikt genomen had dat ook eerder gekund, en de werking van dit procédé ligt hier duidelijk in het volhouden van de suspense. Suspense.
Suspense is bij uitstek een kenmerk van het moderne vertellen, het is ook uitgesproken eigen aan de techniek van het korte verhaal, waarin Hemmerechts eerder haar sporen heeft verdiend. Dit procédé heeft zij dit keer met meesterhand overgedragen op de roman.
Het onmiddellijkste effect is uiteraard dat de roman de lezer niet kant en klaar wordt voorgeschoteld. Er wordt van hem/haar een en ander verwacht. De eerste lectuur noem ik die van de ‘plot’, waarbij de lezer kennis neemt van het tekstbeeld in de orde waarin de auteur het heeft opgesteld. Dat beeld is vanwege de compositie veelvuldig gebroken, maar juist daardoor gaat er een sterke indruk van realisme van uit. Ook in de werkelijkheid buiten de literatuur worden we immers met niets dan onvolledige en onbevredigende waarheden geconfronteerd, komen we broks- en schoksgewijs aan de weet, is gissen en missen aan de orde van de dag. Bovendien geldt dat niet alleen voor de houding van de lezer ten opzichte van de romantekst, maar evenzeer voor de onderlinge relaties tussen de romanpersonages zelf. Het heeft dus niet alleen een verteltechnische maar tevens een thematische betekenis. Wie doorgrondt en begrijpt wie? Met welke bedrieglijke beelden van elkaar lopen we allen rond? Berust niet alles op illusie en misverstand? Dat zijn de vragen waar het op aankomt. Het zijn vragen uit het dagelijkse leven, maar er is telkens weer nieuwe literatuur van formaat nodig om ze open en actueel te houden en te verhinderen dat ze door de sleur van het leven worden toegedekt.
Opvallend realisme, persoonlijke betrokkenheid bij de uitgebeelde wereld, psychologisch doorzicht en observatievermogen zijn ook in de concrete verhaalsinhoud van de roman volop aanwezig. Zo op sociaal en politiek macroniveau het magische jaar 1968, de droom van de revolutie, de ontwikkelingshulp in de Derde We-