| |
| |
| |
‘Tempo dos Flamengos’
Of de Brazilianen over hun Hollandse verleden
Eddy Stols
EDDY STOLS
werd geboren in 1938 te Roeselare. Studeerde moderne geschiedenis aan de K.U. Leuven. Is gewoon hoogleraar geschiedenis aan de K.U. Leuven en buitengewoon hoogleraar aan de R.U. Leiden. Publiceerde. ‘De Spaanse Brabanders of de handelsbetrekkingen van de Zuidelijke Nederlanden met de Iberische Wereld, 1598-1648’: ‘Aziatische omzwervingen, het levensverhaal van Jacques de Coutre, een Brugs diamanthandelaar, 1591-1627’ (in samenwerking met J. Verberckmoes); ‘Montagne Russe. Belevenissen van Belgen in Rusland’ (in samenwerking met E. Waegemans).
Adres: Toverbergstraat 3, B-3008 Veltem-Beisem
Capiroba, een slecht bekeerde en weer tot kannibalisme vervallen zoon van een Indiaanse en een gevluchte zwarte slaaf, doet zich af en toe te goed aan het vlees van Hollanders, die op de Braziliaanse kusten belanden. Vooral als hij er twee ineens, Sinique en Aquimao, in zijn net kan vangen, krijgt hij de smaak te pakken. Weldra verkiest hij hun bleke ietwat zoeterige, maar veel zachtere en goed verteerbare vlees. Ook de kinderen ligt het beter op de maag.
Herinneringen aan het smouterige en walgelijk ruikende vlees van Portugese en Spaanse paters en ambtenaren van de kroon, waaraan de menseneter zich voordien te goed deed, veroorzaken nu alleen maar braakneigingen bij hem. Ondertussen slaagt zijn dochter Vu erin Sinique vet te mesten met goed gemarineerde stukjes van zijn geslachte maat, maar ze wordt er wel zwanger van. Capiroba wordt echter weer gesnapt door de Portugese koloniale overheid. De kannibaal sterft aan de galg met de gedachte dat de Hollanders verre te verkiezen zijn boven alle daar verzamelde toeschouwers, hoewel de pater, die hem begeleidt op dat ogenblik, hem ook een lekker hapje lijkt.
Met deze hallucinante en toch potsierlijke bladzijden situeert de Braziliaanse romanschrijver João Ubaldo Ribeiro de Hollandse episode in zijn historisch carnavaleske fresco, Viva o povo brasileiro, ‘Leve het Braziliaanse volk’ (1984). Kannibalistische oprispingen komen meer voor in de Braziliaanse artistieke creaties van deze eeuw, van het Antropofagisch Manifest van Oswald de Andrade (1928) of de schilderijen van Tarsila do Amaral tot de film Como era gostoso meu Francês, ‘Hoe smakelijk was mijn Fransman’ van Nelson Pereira dos Santos (1971). Zo komen in een ludieke en provocerende stijl begrijpelijke en heilzame reacties tot uiting op de al te sterke en onverwerkte Europese invloeden, die soms in slaafse navolging het culturele leven van Brazilië in de greep houden. Op zijn manier wil blijkbaar ook Ribeiro de draak steken met het veel voorkomende ophemelen van de Hollandse
| |
| |
De rijke Braziliaanse natuur. Titelblad van het werk van Willem Piso en George Marcgrave.
periode in het Braziliaanse verleden. Met deze Hollandse inbreng onderscheidt het land zich graag van de andere Latijns-Amerikaanse landen. Evenals in die landen deelt Brazilië in een Iberische en Indiaanse erfenis, maar het kan ook prat gaan op zijn Afrikaanse identiteit en op de vele bindingen met Frankrijk, Italië, Duitsland en niet op de laatste plaats met Holland. Dat Holland, vooral in zijn Gouden Eeuw, zijn stempel gedrukt heeft op Braziliaanse bodem, geeft men ginder vlotter toe, dan men er in de Nederlanden zelf weet van heeft.
Terwijl Spanje vrij snel het van pauswege toegekend alleenrecht op het grootste deel van het pas ontdekte Amerika wist waar te maken en in krachtdadig gezag om te zetten, deed Portugal er meer dan een halve eeuw over om op zijn deel, de Braziliaanse kusten, een vrij losse administratie op te zetten en er enige economische ontwikkeling op gang te brengen. Ondertussen hadden al heel wat Europese avonturiers en kaapvaarders de weg daarheen gevonden. Tussen 1555 en 1559 probeerden Fransen zelfs een eigen kolonie in de baai van Rio de Janeiro te vestigen en het leek erop dat zich daar een calvinistisch ‘France antarctique’ zou ontwikkelen. Tegelijkertijd konden de jezuïeten er op Amerikaanse bodem hun eerste missioneringsmethodes vrij eigenzinnig ontplooien. Dat belette niet dat kooplieden uit de Nederlanden - de overbekende Schetz, maar ook de Hoelschers, Manuel Vandale, Arnau de Holanda, Gaspar de Mere - er suikermolens oprichtten voor de suikerrietplantages. Zo ontstond er een intens scheepvaartverkeer met suikerladingen, textiel en slaven tussen de Braziliaanse kusten, vanuit Salvador da Bahia en Recife, en de havens van de Noordzee, van Zeeland tot Emden, al dan niet met escales in Portugal, te Viana, Porto of Lissabon, of op de Canarische eilanden en Madeira, of zelfs op de westelijke kusten van Afrika.
Dat door het overlijden van de kinderloze Portugese koningen Sebastião en Henrique dan de Spaanse koning Filips II in 1580 de troonopvolger werd en het Portugese rijk onder zijn scepter bracht, veranderde aanvankelijk niet veel aan de feitelijke internationalisering van dit koloni- | |
| |
ale gebied. Filips II vaardigde na verloop van jaren wel een toegangsverbod uit voor Hollandse schepen tot zijn havens; zijn opvolger voegde daar nog een uitwijzingsbevel aan toe voor vreemdelingen, maar in de praktijk haalde dat niet veel uit. De Hollanders bleven op Brazilië varen, veroorloofden zich nu meer roof- en vernielpartijen en drongen ook de Amazone binnen, terwijl de Fransen nog eens een tweede koloniseringspoging ondernamen, in het meer noordelijke Maranhão.
Hoe weinig doelmatig ze ook waren, de verbodsmaatregelen golden wel, samen met de afloop van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), als een voorwendsel voor de oorlogszuchtige partij in de Verenigde Provincies om de vijandelijkheden naar Amerika uit te breiden. Zo werd meteen in 1621 naar het model van de succesvolle Oostindische Compagnie ook een Westindische Compagnie opgericht. Verdeeld in vijf Kamers en geleid door de Heren XIX, had de nieuwe Compagnie een nationaliserend en meer uitgesproken politiek karakter. Ze moest onderdak bieden aan die Vlaamse en Hollandse koop- en zeelieden, die hun belangen in de koloniale handel op Amerika aan Spaans-Portugese zijde bleven situeren en behartigen. Ze konden voortaan eenduidig partij kiezen voor de Opstand en de Hervorming en een einde stellen aan hun dubbel spel. Een tweede front overzee zou bovendien de Spaanse krijgsmacht in de Nederlanden zelf danig verzwakken. Ten slotte kon de Westindische Compagnie (WIC) ook het Amerikaanse zilver in de wacht slepen, dat onontbeerlijk werd voor het financieren van Hollandse specerijenhandel in Azië.
In mei 1624 richtten de Hollanders met succes een eerste aanval op Salvador, de toenmalige hoofdstad van Portugees-Brazilië, maar nauwelijks tien maanden later werden ze er weer verdreven. Mede dank zij de verovering van de Spaanse zilvervloot door Piet Hein, kon in 1630 een tweede expeditie uitgerust worden, ditmaal naar het niet minder suikerrijke Pernambuco. Ze namen de stad Olinda met zijn naburige haven Recife in, maar moesten er zich lange jaren verschansen zonder de omliggende suikerplantages onder controle te krijgen. Daar boden de moradores of plaatselijke bewoners, hoofdzakelijk blanke planters met hun zwarte slaven en Indiaanse aanhang, hardnekkig weerstand onder leiding van Matias de Albuquerque. Pas omstreeks 1635 moesten zij zich dan toch gewonnen geven door het verraad van de mulat Calabar, de nieuwe krijgstactiek van de Hollanders, hun overmacht ter zee en ook door het overlopen van de jezuïet Manuel de Moraes met zijn Indiaanse volgelingen. Enkele Portugese planters legden zich min of meer neer bij het nieuwe bewind van de WIC, terwijl anderen wegtrokken naar het zuidelijke Bahia, waar het Spaans-Portugees gezag overeind bleef. Hun plantages en suikermolens werden nu overgenomen door Hollandse kolonisten en Joden, vaak van Portugese herkomst.
Om het veroverde gebied uit te breiden en eindelijk te laten renderen, stuurden de Heren XIX er in 1637 de veldheer Johan Maurits van Nassau als gouverneur naartoe. Deze slaagde erin enige coëxistentie tussen de oude bewoners en de nieuwgekomenen en onder de verschillende godsdienstbelijdenissen tot stand te brengen. De suikerproduktie werd weer opgestart dank zij krediet en de aanvoer van slaven uit het Westafrikaanse São Jorge da Mina, dat Johan Maurits op de Portugezen veroverde. De voedselbevoorrading verbeterde met het planten van maniok en andere vruchten. Piso en Markgraf stelden voor hem een wetenschappelijke inventaris op van 's lands rijkdommen en curiosa, terwijl Frans Post en Albert Eckhout landschappen en volkeren in beeld brachten. Recife werd door Nassau uitgebouwd tot een echte stad, dicht behuisd op zijn Amsterdams, met bruggen en buitenhuizen.
Toen dan in 1640 Portugal onder een nieuwe dynastie met João IV zijn zelfstandigheid tegenover Spanje herstelde, kon zelfs een wapenstilstand gesloten worden met de Portugese gezaghebbers van Bahia. Weliswaar profiteerde Nassau nog snel van de gelegenheid om nieuwe gewesten in Noord-Oost-Brazilië voor de WIC te veroveren. In 1644 keerde hij naar Holland terug, waar hij als prinselijk mecenas in publikaties, collecties en feestelijkheden Brazilië grote faam in West-Europa zou geven, onder meer vanuit zijn ‘suikerhuis’ of het nog altijd naar hem genoemde Mauritshuis te Den Haag. De betrekkelijke welvaart, die hij in het Hollandse
| |
| |
Pernambuco achterliet, ging echter al gauw verloren door nieuwe spanningen tussen de gezagsdragers en de kolonisten van de WIC en de moradores. Deze laatsten, aangevoerd door de planters André Vidal de Negreiros en João Fernandes Vieira en bijgestaan door de zwarte hulptroepen van Henrique Dias en de Indiaanse krijgers van Felipe Antônio Camarão, ontketenden een ware bevrijdingsoorlog en dienden beslissende nederlagen toe aan de Hollanders in de twee veldslagen van Guararapes in 1648 en 1649. Toch sleepte de uiteindelijke capitulatie van het Hollandse Recife nog aan tot 1654 en in 1661 werd teruggave aan Portugal erkend in een vredesverdrag.
Dit Hollandse Brazilië, dat nauwelijks een kwarteeuw duurde, zich over slechts enkele tientallen mijlen uitstrekte en minder
Indianen en mestiezen, bondgenoten of vijanden van de Hollanders. Detail uit een tekening van Frans Post op de kaart van Markgraf.
| |
| |
dan een paar honderdduizenden mensen direct aanging, lijkt wel een van de meest fascinerende episodes uit de geschiedenis geworden te zijn. In een zeldzame stroomversnelling van gebeurtenissen werd het een rendez-vous voor de meest verschillende volkeren, belijdenissen en mentaliteiten, politieke instellingen en krijgsmethodes, economische systemen en sociale statuten, wetenschappelijke bedrijvigheid en artistieke creativiteit. Het is het voorbeeld van een global village, waar men voor alle vragen van de menswetenschappen wat betreft interculturele contacten en vermenging van etnische groepen terecht kan. Desbetreffend biedt het een rijke schakering van confrontatie en conflict tot assimilatie en vreedzaam naast elkaar bestaan.
In Pernambuco vond men naast Portugezen en Hollanders, en vaak aan beide zijden, ook veel Vlamingen, Duitsers, Engelsen, Fransen en eveneens Italianen en Polen. Er vestigde zich daar een grote groep Joden, waaronder enkele ashkenazim maar overwegend Portugese sefardim. Meerderen waren cristãos-novos of gedwongen bekeerde christenen, die uit Portugal naar het Noorden gevlucht waren, in Amsterdam hun joodse geloof teruggevonden hadden en van daaruit naar Brazilië overgestoken waren. Daar troffen ze verwanten aan, die onder Portugees gezag gebleven waren en onder druk van de Inquisitie slechts klandestien of haast onbewust joodse gebruiken voortzetten. Samen konden ze er de eerste open synagoge van het Amerikaans continent stichten. Niettemin bleven zij er onderhevig aan verdachtmaking en discriminatie.
Er waren toen ook duizenden Indianen, die nog niet verdwenen waren door uitmoording, ziekte, slavernij en gedwongen rassenvermenging en die tot zeer verschillende stammen en culturen als de Tupi en de Tapuia behoorden. Terwijl eerstgenoemden, meestal samengebracht in dorpen, gekerstend waren door jezuïeten en andere religieuzen, konden die anderen hun zelfstandigheid bewaren. Een groep daarvan opereerde in het wilde weg, aangevoerd door een Hollandse vrijbuiter, Jacob Rave. Enkele anderen deden, na een opleiding in Holland, dienst als tolken en padvinders. Ook de Afrikanen waren er al ongemeen talrijk, herkomstig uit diverse gebieden tussen West-Afrika en Angola, in slavernij sinds een of meer generaties, of soms zelfs bevrijd of verwekt bij een blanke vader. In de buurt was een der eerste territoria van weggevluchte slaven ontstaan. Drie Afrikaanse gezanten kwamen aan de Hollanders hulp vragen namens hun koning, die tegen de Portugese heerschappij gerebelleerd had.
Johan Maurits leek zelf haast een kleine koning, in elk geval was hij een der zeldzame Europese prinsen van vorstelijke bloede, die op Amerikaans grondgebied zelf geheerst hebben. Toch moest dat gezag, bijna democratisch, gedeeld worden met de Hoge en Secrete Raad, met de schepenbanken en de kerkelijke raad, zonder de pottekijkers in het moederland te vergeten. Ondertussen was de oude Portugese oligarchie vanuit haar zuidelijk refuge allerminst uitgeteld als politieke kracht. Daarnaast vormde zich ook al een tweede machtsgroep van homines novi, die zich eerst opportunistisch in samenwerking met de Hollanders verrijkten en zich vervolgens tegen hen keerden op zoek naar rehabilitatie en legitimatie. Zeer handig wisten zij de Hollanders, dé vrijheidsstrijders bij uitstek in de Nederlanden, in een positie van bezetters en usurpatoren in Amerika te dringen.
De krijgsvoering varieerde van barbarie tot overdadige grootmoedigheid, van archaïsme tot modernisme. De Indianen groeven nog valkuilen om hun vijanden erin te laten tuimelen, terwijl de Portugezen hun wilde strijdkreten bij de aanval navolgden en toch ook de hemelse Maagd aan hun zijde zagen verschijnen. De zwarte handlangers sneden de hoofden af van hun gevallen Hollandse tegenstanders en gingen ermee onder hels geroffel en geblaas van huis tot huis bij de moradores bedelen. Aan die Portugezen die hen probeerden te overtuigen om ermee op te houden en naar Europees gebruik, ook wel met het oog op een losprijs, hun krijgsgevangenen het leven te laten, antwoordden ze dat hun slachtoffers de schuld waren van hun slavernij. Johan Maurits en een Portugese kapitein, die een prijs op elkaars hoofd gezet hadden, konden achteraf toch samen opgelucht aan tafel gaan.
Tegelijkertijd werden er grootse zeeslagen geleverd op puik gemonteerde schepen en deugdelijke forten opgetrokken volgens de laatste concepten
| |
| |
Het paleis van Johan Maurits op het eiland Antônio Vaz. Copie naar een tekening van Zacharias Wagner, 1641; (Bewaard in het Instituto Arqueólogico, Histórico e Geográfico Pernambucano te Recife).
van de militaire architectuur. Wederzijds innoveerden zij ook voortdurend in guerrillatactiek en psychologische oorlogsvoering met listen, die het nog zouden doen in de hedendaagse koloniale oorlogen. De Portugezen staken liever hun kisten suiker in brand dan ze aan de Hollanders te leveren. Ze lokten de vijand het binnenland in en legden zich in de hinderlaag bij de caju-bomen, waarvan de vruchten danig in de smaak vielen bij de dorstige Noorderlingen. Die werden ook afgesneden van houtbevoorrading, citrusvruchten en vers vlees en moesten het maandenlang stellen met gezouten vis en vochtige beschuit. Op hun beurt leerden de Hollanders vanuit zee met grote prauwen verrassingsaanvallen uitvoeren op plantages, die hen aangewezen werden door de mulat Domingos Fernandes Calabar. Hij werd later gesnapt en zijn gevierendeelde lichaam werd op palen gespietst ter afschrikking van zijn Hollandse vrienden. Op hun beurt bezorgden die een soortgelijk lot aan Adrião Franco Framengo, die zijn landgenoten in een Portugese versterking binnengeloodst had, maar achteraf toch informatie doorgaf aan zijn vroegere meesters. Hangen moest ook Agostinho de Holanda, afstammeling van een Nederlandse familie, die al vóór 1600 een plantage verworven had. Hij werd verdacht brieven met de Hollanders gewisseld en hen bevoorraad te hebben. Verraders, overlopers en deserteurs waren er bij de vleet. Velen wisten niet goed voor welk kamp ze moesten kiezen en wie nu wel aan de winnende hand was. Gemengde verbintenissen kwamen vrij talrijk voor, zij het meer van Hollanders met Portugese of inlandse vrouwen dan omgekeerd.
Niet minder confuus was de religieuze toestand uit hoofde van de principiële gewetensvrijheid en de feitelijke protestantse hegemonie. Een twintigtal predikanten was er aan het werk, in verschillende talen, en enkelen in een zeldzaam calvinistisch experiment van catechese en alfabetisering onder de Indianen. De invloedrijkste was een gewezen Spaanse augustijn uit Valencia, Vicente Soler, die zich in Frankrijk bekeerd had tot de hervorming. Meerdere katholieke religieuzen werden uitgewezen of zelfs naar Holland gedeporteerd, maar anderzijds konden Franse kapucijnen er een klooster stichten en telde Johan Maurits onder zijn gesprekspartners ook de eremiet Manuel Calado. Intrigerend was de figuur van Manuel de Moraes, een afvallige jezuïet, die zich in Holland in het calvinisme ging verdiepen, er tweemaal huwde en ondanks twee processen vóór de Inquisitie weer aan de katholieke kant belandde. Anderzijds duldden de Hollanders aan het hoofd van hun Indiaanse hulptroepen een tovenares, die zich als een jaguar voordeed en dreigde met haar nagels de Portugezen te verscheuren en te verslinden. Het nu
| |
| |
zo karakteristieke Braziliaanse syncretisme was al te bespeuren.
Het ligt voor de hand dat een jonge natie op zoek naar een eigen verleden en identiteit in deze Hollandse episode een goudmijn moest ontdekken. Reeds de tijdgenoten ontging het niet dat daar iets uitzonderlijks aan het gebeuren was en naast werken van Hollandse zwaargewichten als Gaspar Barlaeus, Joannes de Laet en Johan Nieuhof, ontstonden aan Portugees-Braziliaanse zijde in korte tijd een vijftal kronieken en geschiedenissen. Tot de lezenswaardigste behoren de Memórias Diárias da Guerra do Brasil (1630-1638) of dagelijkse notulen van Duarte de Albuquerque Coelho, de donatário of landsheer van Pernambuco, de História da Guerra de Pernambuco beëindigd in de jaren 1660 door de leraar Diogo Lopes Santiago en vooral O Valeroso Lucideno e Triunfo da Liberdade (1648) van frei Manuel Calado. Ze bevatten bruisende getuigenissen en zelfs de Hollandse scheldwoorden die kinderen in Recife Calado naar het hoofd slingerden: ‘Rut Papa, esquelmen, hurquent, deduvel’.
Het gebeuren bleef voortleven in de koloniale literatuur van Portugees Brazilië. Men herstelde ook de Hollandse forten en in 1662 al wilde gouverneur Francisco de Brito Freyre het paleis van Johan Maurits in zijn vroegere glorie herstellen. De herinnering aan de veldslagen inspireerde nog in 1784 een paneel in de kerk van Nossa Senhora da Conceição dos Militares te Recife. In diezelfde stad kan men op straatmuren Hollandse taferelen op glazuurtegels aantreffen of soms duiken ze op in een zwembad van een luxehotel. Al aan de Franse reiziger De Tollenaere (1817) werden de aanzienlijkste gebouwen van Recife, eigenlijk ten onrechte, als Hollandse fabricage aangeprezen, maar ook nu nog worden oude ruïnes, gemakshalve wellicht, naar de Hollandse tijd verwezen. Enkele families, zoals de Wanderley en de Wandenkolck, boezemen ontzag in omdat hun namen op Hollandse afstamming wijzen. Wie die niet heeft, stelt zich tevreden met voornamen als Maurício of Wanderléia. Blonde haren, blauwe ogen, die in feite ook in Portugal niet zo ongewoon zijn, gelden er als een Hollands pedigree. Figuren uit
De Indianen. Een illustratie uit ‘Gedenkweerdige Brasiliaense Zee- en Lantreize van Johan Nieuhof, 1671-1682.
die periode inspireerden ook opera en toneel en nog recent wijdde Chico Buarque de Holanda in zijn reeks Calabar, o elógio da traição een lied aan Ana de Amsterdam. Dat de Hollanders hun plaats veroverd hebben in l'imaginaire social, blijkt ook uit de verkleedpartijen van zwarten tijdens het carnaval, waarbij ze wel uit de portretten van Frans Hals weggedanst lijken.
De mythologische continuïteit van deze tempo dos flamengos heeft de wetenschappelijke benadering van deze Hollandse periode en het historiografische debat erover niet gehinderd, maar eerder bevrucht. Het begon met een koortsachtige speurtocht naar Hollandse documenten, die de Portugees Braziliaanse versie moesten aanvullen en verhelderen. Al in 1840 kreeg Pedro
| |
| |
De eerste slag bij Guararapes, 1648. Detail uit een paneel in de kerk Nossa Senhora da Conceição dos Militares te Recife, geschilderd in 1781 op bevel van gouverneur José César de Menezes.
Clausen, een Deense naturalist met Belgische connecties, opdracht documenten te kopiëren in Den Haag. Omstreeks 1848 verrichtte een Braziliaans oudgediende van Napoleon, Caetano Lopes de Moura, onderzoek in de Brusselse bibliotheek. Voortaan zou in elke generatie Braziliaanse intellectuelen wel iemand de taak op zich nemen om nieuwe teksten te verzamelen en te vertalen. De verdienstelijkste waren José Hygino Duarte Pereira en José Antônio Gonsalves de Mello, zonder de bibliografie van José Honório Rodrigues te vergeten. De voornaamste Hollandse teksten zijn nu overal en goedkoop beschikbaar in Portugese vertaling. Naast manuscripten en oude boeken verloor men ook de iconografie niet uit het oog. Keizer dom Pedro II zelf besloot bij zijn bezoek aan Kopenhagen in 1876 de daar aanwezige schilderijen van Albert Eckhout te laten kopiëren. Nu bevindt zich
De veldslagen bij Guararapes. Detail uit een ceramiekpaneel van de hedendaagse pottenbakker Francisco Brennand, te Recife in het gebouw van de Avenida Dantas Barreto, nr. 512.
| |
| |
al een aantal Braziliaanse landschappen van Frans Post in musea en collecties te Rio de Janeiro en São Paulo. Met eigen materiaal kon in 1987 te Rio de Janeiro een indrukwekkende tentoonstelling gewijd worden aan Imagens do Brasil Holandês.
Het impact van deze vondsten was zo groot dat de grondlegger van de moderne Braziliaanse historiografie, Francisco Adolfo Varnhagen, al in 1871 een monografie wijdde aan de strijd met de Hollanders. In de scherpe levendigheid van die Hollandse aantekeningen leek de diplomaat Manuel de Oliveira de geschikte basis te vinden om in 1895 een geschiedenis van Pernambuco te schrijven, waarin, naar de eis van Taine, het menselijke de voorrang kreeg op de wetteksten en de instellingen. Die mentaliteitsgerichte aanpak, samen met de zin voor het cyclische en de bredere wereldcontext, die uit de studie van de Hollandse episode voortvloeide, is de beste Braziliaanse historici, zoals Gilberto Freyre en Sérgio Buarque de Holanda, bijgebleven en maakt er in menig opzicht voorlopers van de Franse Annales-school van. In die geest kwam in 1947 Tempo dos Flamengos, het meesterwerk van José Antônio Gonsalves de Mello, tot stand, dat eigenlijk toch wel een vertaling in het Nederlands verdient. Deze historicus kan ongetwijfeld nog steeds gelden als de beste kenner van Hollands Brazilië, samen met zijn jongere verwant Evaldo Cabral de Mello, die in twee boeken, Olinda Restaurada en Rubro Veio vooral het verzet tegen de Hollanders en de nasleep van hun nederlaag in Pernambuco beschreven heeft. Dank zij de Braziliaanse Dutch Studies is het historische denkwerk in dat land minder zelfgenoegzaam en memorialistisch geweest dan elders in Latijns-Amerika. Die grote gerichtheid op Holland en de buitenwereld zou volgens sommigen, zoals Capistrano de Abreu, zelfs tot verwaarlozing van de dieper in het binnenland gelegen koloniale maatschappij geleid hebben.
De kijk op de Hollanders, zoals die vanaf de tijdgenoten van toen tot de hedendaagse historici evolueerde, vertelt echter ook veel over de Brazilianen zelf. In 1630 hielden ze de Hollanders allereerst voor ketters, wier komst en overwinning alleen maar een goddelijke straf konden zijn voor de zondigheid van het rijke Olinda, dat op een letter na, in een barokke woordspeling, al een Olanda geworden was. Zo gedroegen de invallers zich als losgeslagen duivels bij het laatste oordeel, plunderden alle kantoren, verscheurden de kerkelijke gewaden en vertrapten de heiligenbeelden, strompelden dronken door de straten op vrouwenschoenen met kazuifels van broederschappen aan en roedes van gerechtsdienaren in de hand. Tegelijkertijd waren de Brazilianen ook aangedaan en haast vereerd met het prestigieuze machtsvertoon van de vijandelijke vloot, met zijn kleurige wimpels en oorverdovende kanongebulder.
Het kwam er dan op aan zelfvertrouwen terug te winnen en de zwakke kanten van de vijand aan de kaak te stellen. Het bleek weldra dat het de Hollanders ondanks hun schitterende livreien, arrogante pluimen en muziek ontbrak aan de moed der eenvoudigen. Die deugd konden ze bij hun tegenstanders niet begrijpen, want zelf leverden ze alleen slag in dronkenschap. Juist die drankzucht, de onophoudelijke heildronken, tot op de begrafenis van Johan Ernst van Nassau toe, verwekten misprijzen onder de Portugezen. Erger nog, de Hollanders riepen hen in hun tavernes binnen om ze mee te laten drinken en vervolgens het gelag te laten betalen. Meer sluwe trekken kenmerkten deze feras setentrionais, de roofdieren van het Noorden, die twee eeuwen vóór Multatuli van alle misbruiken van het koloniaal stelsel beschuldigd werden: afpersing bij betrapping op wapenbezit of overspel; verkoop van doodzieke slaven; plantverplichtingen; dure vertaling van alle petities in het Nederlands. Daarbij kwamen nog uitzonderlijke wreedheden, waarbij de misdaden van Spanjaarden op Indianen, zoals die door Bartolomé de las Casas aangeklaagd werden en in Holland veel weerklank kregen, zouden verbleken: verkrachtingen, het zieden van slachtoffers in kokende olie; het uitdrukken der testikels om ze in de mond te stoppen. Het werd een brutale omkering van de leyenda negra, de zwarte legende. Hoe groter de tirannie, des te meer het verzet op dat der Macchabeers, van Viriato of Scanderberg mocht lijken.
Vanuit die optiek kwam het de Braziliaanse kroniekschrijvers, en vooral Calado, beter uit alle verdiensten van de Hollanders uitsluitend aan
| |
| |
Johan Maurits toe te dichten. Hij was goedhartig, grootmoedig en hield open tafel, ook voor de vrouwen des lands. Hij betreurde de vernieling van Olinda en bewonderde de moed van zijn Braziliaanse onderdanen. Deze konden in de grote ruiterijfeesten die Johan Maurits op touw zette, uitblinken boven de Hollanders. Zelf trad Nassau op als een kordate krijgsman, die laffe soldaten liet terechtstellen en ook hoog gegradeerden niet spaarde. Kortom, hij incarneerde de klassieke ridderlijke waarden boven de pure geldklopperij van Hollandse en Joodse handelaars. Het werd hem dan ook niet te zwaar aangerekend als hij bij gelegenheid ook zijn stuiver wist te verdienen, zoals in het getruqueerde spektakel van de vliegende os, waarvoor hij de inwoners liet betalen.
De overdreven ophemeling van Nassau, in een subtiele dialectiek met de trots van de moradores en hun Pernambucaanse afstammelingen over hun verzet, opende mettertijd de weg naar een herwaardering van de Hollandse periode. Werd in de veldslagen van Guararapes niet de vroege kiem gelegd voor de latere onafhankelijkheid? De oppositiebewegingen - en dan vooral in Pernambuco - tegen het centralisme van zowel het Portugese gezag als van het Braziliaanse keizerrijk, ontdekten grote deugden en voorbeelden in het Nassoviaanse bestuur. Twee Hollandse reizigers, Van Delden Laerne en Van Rijckevorsel, werd in 1885 gezegd dat Brazilië er met een permanent Hollands bestuur nu beter voorgestaan zou hebben. Weliswaar gevleid maar toch kritisch tegenover dit compliment, waren beide geleerden, die Nederlands-Indië goed kenden, zelf niet overtuigd van deze hypothese.
Zonder hun beschavingstrots te kort te doen, evalueerden meer en meer Braziliaanse intellectuelen voortaan een aantal zaken positief: de gewetens- en handelsvrijheid, de ontwikkeling van stedelijk leven en van gemeentelijk bestuur, het ontstaan van een burgerij, het urbanisme en de wetenschappelijke activiteit in Hollands Brazilië. De Hollanders streefden naar polycultuur in de landbouw, brachten hun vrouwen mee, toonden nieuw begrip voor de Indianen. In tegenstelling tot de dithyrambische overdrijvingen, die op den duur van Hollands Recife haast een kosmopolitisch wereldcentrum van de Renaissance gingen maken, is er in het historisch onderzoek van Gonçalves de Mello, Cabral de Mello en Wilson Martins meer zin voor nuance opgedoken. Zij relativeren de Hollandse prestaties op het gebied van landbouw en handel, van verdraagzaamheid en artistieke originaliteit. Tenzij nieuwe documenten gevonden zouden worden, zal aan dit beeld in Postiaanse kleurspelingen niet meer getornd worden. Ondertussen heeft Brazilië zeker zijn plaats verdiend bij de vele culturen, die aan Holland-mania geleden én ervan geprofiteerd hebben, tot de indigestie toe.
|
|