| |
| |
| |
Perspectieven voor de Neerlandistiek in Noord-Frankrijk
G. van de Louw
G. VAN DE LOUW
werd geboren in 1942 te Gemert. Studeerde aan de universiteiten van Nijmegen en Nancy en promoveerde in Parijs aan de Sorbonne-Nouvelle op een proefschrift over Frans-Nederlandse culturele en literaire betrekkingen. Is hoogleraar Nederlands aan de Université Charles de Gaulle-Lille III (Rijsel). Publiceerde o.a. artikelen over theater en vertalingen, verzorgde een uitgave van het manuscript van Ch. Lemaître over zijn reis door de Nederlanden in 1681. Is uitgever van ‘Alluvions’:.
Adres: 59, rue des Stations, F-59000 Lille
Van oudsher heeft het Nederlands in Noord-Frankrijk zijn plaats gehad. Een dergelijke bewering zal natuurlijk menige lezer meteen in de pen doen klimmen. En toch. Laten we eerst eens kijken wat er achter de woorden schuilt. ‘Noord-Frankrijk’ is een vaag, ‘het Nederlands’ een jong begrip, zeker in verhouding tot wat ‘Vlaams’ en zeker tot wat ‘Flamand’ was en is. En zelfs ‘zijn plaats hebben’ is relatief, want de een zal zeggen dat dát juist niet het geval is, terwijl anderen geneigd zijn tot enige toegevendheid in dezen, maar toch vraagtekens blijven plaatsen bij de houding van groepen - politiek en nationaal gezien - die ze als tegenstander beschouwen. En om over ‘perspectieven voor het Nederlands in Noord-Frankrijk’ te kunnen praten moet je toch weten waar je het over hebt.
Als opvolger van Walter Thys heb ik daar direct mee te maken. De hier volgende beschouwingen hebben dan ook betrekking op Noord-Frankrijk in zijn geheel, waarbij ik met klem allereerst wil wijzen op het werk dat collega Klaus Gerth in deze streek gedaan heeft als ‘chargé de mission’ van de ‘recteur de l'Académie de Lille’ en nog steeds doet als ‘maître de conférences’ aan de universiteit van Valenciennes, waar hij verantwoordelijk is voor het Nederlands.
Veel mensen hebben zich hier voor het Nederlands ingezet, vanuit allerlei hoeken en windstreken. Altijd toch is het Nederlands in de academische wereld leidraad of doel geweest, waarschijnlijk omdat de universiteiten symbool zijn van kennis en erkenning. De inzet van zoveel mensen - waarover dadelijk meer - was vooral mogelijk door de houding van hen die verantwoordelijk waren op cultureel en wetenschappelijk vlak. De universiteit heeft hierdoor een leidende rol gespeeld, niet alleen t.o.v. studenten of, meer abstract gezien, t.o.v. de discipline die het Nederlands is en zijn moet in de academische wereld, maar ook t.o.v. politici. Actief was die rol zeker, maar niet politiek getint.
Het vak is hier aardig ingeburgerd. En dat dit mogelijk was is eerst te danken aan een zeke- | |
| |
re bereidwilligheid van Franse en Belgische kant. Academici hebben zin voor geheugen. In de Frans-Nederlandse culturele accoorden die direct na de oorlog gesloten werden was geen sprake van Rijsel: het Nederlands hier is tot stand gekomen door een uitwisselingsakkoord tussen de universiteiten van Gent en Rijsel die besloten hebben aan elkaars landstaal meer aandacht te besteden. En dit gebeurde in 1948, toen wat men nu ‘grensoverschrijdend werk’ noemt nog heel wat moeilijker was en niet iedereen dergelijke initiatieven in dank afnam, omdat er nog veel pijn vers in het geheugen lag. Ik wil dit even benadrukken omdat men - ook van Belgische kant - soms de neiging vertoont dit te vergeten en alleen maar privé-initiatieven schijnt te honoreren.
Na een eerste uitwisseling die Prof. A. van Elslander naar Rijsel bracht, kreeg de universiteit hier in de persoon van Walter Thys een bezielend figuur die zesendertig jaar lang het Nederlands gestalte zou geven. Walter Thys heeft toen al als comparatist en neerlandicus naar meer openheid gestreefd en gewerkt aan de erkenning van Vlaanderen en toenadering tot Nederland. Als opvolger van de heer Jalink zou hij aan het Nederlands in het buitenland meer allure en standvastigheid geven. En als voorzitter van de Internationale Vereniging voor de Neerlandistiek (I.V.N.) zou hij voor het Nederlands in het buitenland zijn specificiteit opeisen.
Door de problemen die hij zelf uit ondervinding en ervaring kende werd hij een enthousiast verdediger van de eigenheid die het Nederlands in het buitenland kenmerkte - en die voor collega's ‘intra muros’ niet altijd vanzelfsprekend was, omdat die ervan uitgingen dat het Nederlands ‘extra muros’ op dezelfde bases rustte en die zodoende een exportmentaliteit ontwikkelden die helemaal voorbijging aan het feit dat het hier om een vreemde taal ging, met eigen inbreng van zoveel andere nationale en culturele gevoelens en gevoeligheden.
Als ‘lecteur’ eerst, als hoogleraar daarna heeft Walter Thys zich hier in Rijsel ingezet voor zijn vak met een scherp inzicht voor de essentiële dingen binnen de Franse universiteit, meer dan welke andere vorm van onderwijs ook onderhevig aan gevoelsmatige, naast rationele, waarden. Hij heeft het Nederlands hier zo gestructureerd dat het, op researchwerk na, compleet genoemd kan worden. Want zowel door werk op horizontaal als op verticaal vlak, door de verbreiding van de taal als het uitdiepen ervan, heeft hij ervoor gezorgd dat zijn opvolging verzekerd was. In die jaren van noest werken heeft hij hier een opleiding uit de grond gestampt van academisch gehalte en toch voor iedereen toegankelijk. En hij heeft, met de steun en op aanvraag van zijn eigen academische overheden, een licentie opgebouwd die noch in de culturele accoorden voorzien, noch door andere universiteiten nagevolgd werd. Rijsel kreeg hierdoor zijn eigen plaats in de Neerlandistiek in het buitenland; het werd iets wat nergens bestond en dat uitgroeide tot wat sommigen een ‘centre d' excellence’ zouden noemen.
Bij zijn afscheid kon Walter Thys terugblikken op een rijk leven en een rijke oogst: ruim 200 uren Nederlands per week werd er hier gegeven aan eerste-, tweede-, derde-, en vierdejaars studenten in het kader van wat men in België kandidatuur en eerste en tweede licentie noemt. Meer dan 250 studenten volgden dat onderwijs, sommigen als hoofdtaal, anderen als tweede taal of als bijvak. Het Nederlands had zijn eigen plaats temidden van allerlei disciplines en vakgroepen. Het was de enige plaats in
| |
| |
Frankrijk waar taal, cultuur en literatuur bestudeerd werden, net als overal elders andere talen. Frans in Nederland, Duits in Engeland, Engels in Spanje.
Het Nederlands werd hier zelfs uitgebreid naar de economische sector, met een afdeling toegepaste taal die in Roubaix gevestigd werd. En dit toch al complete systeem werd nog gemakkelijker toegankelijk voor iedereen doordat het Nederlands opgenomen werd in het pakket talen dat via het schriftelijk onderwijs overal in Frankrijk en/of in Europa gevolgd kan worden, waarbij de studenten thuis studeren en in Rijsel hun examen afleggen, net als alle andere. Als iemand dus zijn eindexamen heeft, kan hij zich hier inschrijven. Hij komt alleen naar Rijsel om zijn examen af te leggen.
Naast de afdeling toegepaste taal en het schriftelijk onderwijs kwam er ook nog het ‘Centre d'Études néerlandaises’, waarover straks meer. Nu is deze lange opsomming voldoende om aan te geven wat Walter Thys bereikt heeft, waarop hij terug kon zien bij zijn afscheid. En als neerlandicus zou ik willen hopen dat het Nederlands overal zo van de grond was gekomen in de jaren van groei die alle universiteiten gekend hebben.
Nu, zal de lezer zeggen, dan is er weinig meer te doen en kunnen we tevreden zijn met wat bereikt is.
Blij en tevreden wel, ja, maar er is nog veel te doen. ‘Noord-Frankrijk’ is groot - het is een regio, bijvoorbeeld die een grens van ongeveer 300 km met België heeft. En als men ‘Noord-Frankrijk’ met de regio Nord-Pas-de-Calais vereenzelvigd, dan valt op dat de bevolking hier het jongst en de sociale structuren misschien het meest verouderd zijn. Allerlei initiatieven tonen aan dat er iets nieuws vorm begint te krijgen: het station voor de TGV's, een wereldhandelscentrum - waarvoor het project van de Nederlandse architect Rem Koolhaas uitgekozen werd - de tunnel bij Calais, al deze projecten brengen nieuw bloed, nieuw leven hier en doorbreken tradities en structuren: tot nu toe was de regio voor Frankrijk de meest noordelijke streek van het land. Maar met de Europese ontwikkelingen wordt de regio Nord-Pas-de-Calais een soort overgangsland naar het ‘noordelijke buitenland’, dat wil zeggen naar die streken van Europa waar je vanuit Frankrijk komt door naar ‘het Noorden’ te reizen. Voor het Nederlands betekent dit dat de vraag zal stijgen, maar ook zal veranderen. Er leeft hier, bij plaatselijke of regionale beslissers, politici en ambtenaren het idee dat het Nederlands belangrijk gaat worden omdat je het op allerlei gebieden nodig kunt hebben. Via het concept ‘langue de proximité’ (buurtaal) wordt de vraag naar overbruggingen op allerlei vlak sterker. En na een eerste fase waarin het Nederlands aangeboden werd als zuiver cultureel studieobject komt nu een tweede fase waarbij een grote vaardigheid in mondelinge en schriftelijke taalbeheersing vereist wordt, maar waarbij ook, op allerlei gebied, het Nederlands een soort raakvlak wordt waarbij fundamentele vragen op gebied van rechten, economie en cultuur gesteld worden. En cultuur is in deze laatste zin niet zo maar een woord om de zin een zekere deinig en ritme te geven. Cultuur is hier iets wat te maken heeft met huis en land, met
gebruiken en gedachtengangen, kortom, met datgene waarin taal en land iets specifieks bijdragen tot de Europese verscheidenheid. De evolutie op allerlei vlakken van het maatschappelijk leven is daarom juist zo interessant, omdat daarbij steeds het probleem van de taal - van het Nederlands in deze regio - aan de orde komt.
De situatie is dus gunstig voor de ontwikkeling van het Nederlands. En dat blijkt wel heel duidelijk uit de ontwikkelingen hier: sinds september 1989 is men begonnen met Nederlands als hoofdtaal in Duinkerke, sinds september 1990 als bijtaal in Boulogne-sur-Mer en in Arras. Maar als je van die gunstige ontwikkeling uitgaat, dan komen meteen al de vragen: wat voor Nederlands, waar, hoe en voor wie? Is het voldoende je erover te verheugen dat er een aantal mensen Nederlands ‘doen’ en/of moet je dan met statistieken komen en met cijfers? Ik heb wel enkele cijfers gelezen over het aantal mensen dat in deze regio Nederlands zou spreken, maar wat betekent dat? Als ze werkelijk Nederlands spraken hadden we niet zo'n moeite docenten te vinden om het Nederlands te onderwijzen. Het lijkt me niet juist in deze materie te werken zoals je dat op financieel of econo- | |
| |
misch vlak doet: dáár kun je begrotingen maken, budgetten aangeven, enz., maar hier in Frankrijk - en dat zal elders ook wel zo zijn - kent die financiële dwanggedachte die zo exact mogelijk wil zijn toch altijd nog het ‘bijsturen’: van alle grote begrotingen, of dat nu die van de staat of van de tunnel onder het Kanaal zijn, ken ik er tot nu toe geen enkele die realistisch was. Daarom lijkt het me - in dit stadium - overbodig hier met cijfers aan te komen over verleden of toekomst van het Nederlands hier. Wel kan ik zeggen - uit eigen ervaring - dat er overal vraag is naar Nederlands en dat de universiteit van Rijsel III zo goed mogelijk op die vraag ingaat en die probeert te kanaliseren. Niet het aanleren van het Nederlands lijkt me belangrijk, maar het beheersen ervan, want dat is de conditio sine qua non om als gelijke de ander tegemoet te kunnen treden. Daarom ook was het belangrijk een researchecentrum op te richten zodat het Nederlands op alle gebieden van onderwijs en onderzoek aanwezig kan zijn. En dat dit centrum, dat met
goedkeuren van mijn collega's van de wetenschappelijke raad aan de universiteit van Rijsel III opgericht werd, de naam van Michiel de Swaen gegeven werd, dat leek me vanzelfsprekend, ondanks de eventuele verwarring die een dergelijk project teweeg zou kunnen brengen tussen het Centre de Recherches en de Michiel de Swaenkring. Voor mij is de schrijver van de De Gekroonde Leersse een symbool van deze streek, eerder dan van een taalgebeuren. Men mag nl. niet vergeten dat hij ook de vertaler der Franse klassieken was en als zodanig een man die in beide culturen wortelt en de rijkdom ervan overdraagt en overgeeft aan de ander. En tot nu toe is dat iets waar de neerlandici weinig aandacht aan besteed hebben.
Al te vaak worden de problemen rond het Nederlands hier in een zwart-wit combinatie afgetekend, terwijl toch iedereen weet dat grijs een van de rijkste kleuren is. De regio Nord-Pasde-Calais is, net als het noorden van Lotharingen of de Elzas, een overgangsgebied waar twee talen en twee culturen samensmelten en die hun rijkdom niet alleen uit de twintigste eeuw putten - of alleen uit de veertiende. En een van de belangrijkste perspectieven die ik voor het Nederlands hier zie is de volgende: de regio Nord-Pas-de-Calais met zijn zones waar meer Frans of meer Nederlands gesproken wordt of werd kan een schakel worden tussen die twee culturen waarvan de taal één van de uitdrukkingen is - ronden wel de meest intieme. Vandaar Michiel de Swaen als symbool. Vandaar mijn mening over het aanleren en beheersen van de taal.
Hoe kun je dat doen? Door in te gaan op de vraag, die zonodig op te roepen en die te plaatsen in een structureel kader. En dat betekent o.a. doorstroming van lager naar hoger onderwijs, ontwikkeling van de initiatieven op economisch vlak. Dat betekent vooral dat je de taal als iets machtigs voorstelt en niet probeert te bagatelliseren, zoals dat vanuit België hier gedaan wordt. Jammer genoeg krijgen we hier, vanuit jonge universiteiten van over de grens - en met het fiat van de Belgische Kamer van Koophandel - wat ik leugenachtige circulaires noem, waarin men de mensen voorspiegelt dat ze na 45 uren Nederlands aan een ‘négociation commerciale’ toe kunnen zijn, d.w.z. aan onderhandelen op het gebied van verkoop! En dan verbaast men zich er later over dat de mensen hier in de regio geen juist idee hebben van het Nederlands! Niet alleen de moeilijkheden rondom ‘Nederlands’ en ‘Vlaams’ zijn daar debet aan, ook en vooral dergelijke publiciteitspraktijken die het Nederlands de grond in
| |
| |
boren omdat iemand na enkele uren al goed ziet hoe moeilijk de taal is - en dan tot opgeven geneigd is.
Ingaan op de vraag, dat betekent dat je eerst een goed begrip hebt van wat de opzet moet zijn. Op het ogenblik zijn er hier in de streek veel initiatieven lopende, zonder dat men eigenlijk weet wie wat doet, en wat iemand die al iets bij een ander gedaan heeft nu eigenlijk weet. Niets is funester voor het Nederlands dan deze verwarrende aanpak, die ook op politieke bezwaren stuit. De pogingen die ondernomen worden om het Nederlands hier te ondersteunen of weer op gang te brengen, steunen voor een groot deel op initiatieven die uit België ondernomen worden. En vaak is dit iets wat naast het gewone werk komt. En die worden ontwikkeld in de mate van het mogelijke. En zonder dat men het waarschijnlijk vermoedt of opzettelijk wil, gaat men dan aandacht besteden aan het Nederlands in die plaatsen waar de Vlaamse bewustwording nog levend is, d.w.z. men is bezig ook in deze regio weer een taalgrens te creëren. Nogmaals, dit is misschien geen opzet. Maar het is wel een feit dat de Belgische initiatieven een bepaald gebied van deze regio bestrijken - en veel land braak laten liggen. En voor mensen van deze regio kan dat geen goed initiatief zijn, omdat het niet regionaal is. En dan blijft nog de vraag open of zij wel weten dat de Belgische autoriteiten, via de Taalunie, meer geld besteden aan dergelijke initiatieven, dan aan het officiële onderwijs aan de universiteit van Rijsel III - tenminste indien mijn inlichtingen juist zijn.
Deze situatie is des te ongezonder, daar de toenadering tussen Frankrijk en België via het ‘grensoverschrijdend werk’ in het kader van de Europese regionale politiek een goede samenwerking steeds urgenter maakt.
In dezen kan het Centre d' Études Néerlandaises een grote rol spelen. Dit Centre werd opgericht op aanvraag van de Vlaamse autoriteiten en met toestemming van de Quai d' Orsay. Het bestaat dus wel - en nog steeds - al komt er al lang geen geld meer van de instanties die tot oprichting aangedrongen hebben en de universiteit facturen betaalt die eigenlijk niets met academisch onderwijs te maken hebben. En de pogingen die ik heb ondernomen om bij de verschillende ministeries in België die daarmee te maken hadden uitleg of ondersteuning te krijgen zijn allen gestrand op vage beloften. Daar is weinig anders uitgekomen dan ongerief, verlies van tijd en geld, en de indruk dat de kabinetsmensen je van het kastje naar de muur sturen - wat natuurlijk funest is, niet zozeer voor de academici zelf maar voor de politici: hierboven heb ik al uitgelegd dat per slot van rekening de academici uit Gent en Rijsel initiatieven ontwikkeld hebben zonder aan politiek te doen. En dat veronderstelt dat ze onafhankelijk zijn van de politieke macht. En dat moeten ze blijven. Een keer kan je van het kastje naar de muur gestuurd worden. Geen twee keer. Hoogleraren zijn niet onderhorig aan ambtenaren of politici.
Maar, zult u zeggen, het Nederlands maakt deel uit van de attributies van de Nederlandse Taalunie. En in wezen is dit wel juist, maar bij navraag is gebleken dat de Belgische autoriteiten dit dossier niet naar de Taalunie overgeheveld hebben. Men zou daaruit de conclusie kunnen trekken dat ze ofwel dat Centre d'Études als opgedoekt beschouwen - en dat is onjuist - ofwel dat ze het als iets eigens willen bewaren, maar dan zou het wel zaak zijn daar meer helderheid over te krijgen. Het is misschien belangrijk zich nader te bezinnen op de oriëntaties van het Centre. Het is wel bevreemdend dat - na een eerste contact met een hoge ambtenaar op het Consulaat Generaal van België alhier - een lange, doodse stilte het Centre omringd. Kan de Vlaamse zaak alleen maar door Vlamingen gediend worden? Collega Hendrik Brugmans van het Europacollege in Brugge zou daar raar van op kijken. En kan men zo maar iets als opgedoekt beschouwen, zonder dat de betrokken partijen daar iets van af weten? Voor de universiteit van Rijsel III bestaat het Centre nog steeds.
Het zou trouwens erg jammer zijn het op te heffen, want het kan een bijzonder goede rol spelen in de verbreiding van het Nederlands hier. Door bemiddeling van het Centre kunnen er cursussen komen waarvan de inhoud en de pedagogische begeleiding wetenschappelijk gewaarborgd wordt. Dat is nu ook al gebeurd: vanaf november 1990 worden er hier in de stad cursussen Nederlands gegeven aan volwassenen
| |
| |
- die ervoor betalen en die zich voorbereiden op het Certificaat Nederlands. Het Centre heeft ervoor gezorgd dat er een docent kwam en dat de cursus zo doelmatig mogelijk werd ingericht.
Het Centre kan ook een impuls geven voor initiatieven op het gebied van het Nederlands of van de cultuur van België en Nederland. Erkend door de Franse overheden en opgericht op aanvraag van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap lijkt het een ideale gesprekspartner voor overheidsinstanties - op nationaal of regionaal vlak. Het kan een garantie zijn voor een goede gang van zaken, een degelijke opzet van de dossiers.
Het kan ook het Nederlands verder opbouwen en uitdiepen, als er geen andere structuur aanwezig is. Dit b.v. in verband met het onderwijs aan lagere en middelbare scholen. Want daar hebben de Franse overheden nu te maken met Taalunie, Belgische en Nederlandse overheden en ministeries, een uiterst ingewikkelde zaak. Waarom van het Centre niet een zaak voor iedereen maken, waar dia's geleend kunnen worden voor onderwijs, waar platen beluisterd kunnen worden, waar raad gevraagd kan worden in verband met allerlei nieuwe en onverwachte aspecten van het moderne leven. Wat hier in de regio ontbreekt - en wat voor de verbreiding van het Nederlands vertragend gewerkt heeft - dat is een centraal punt waar je voor allerlei dingen terecht kunt, waar je iets kunt vragen zonder dat er meteen naar allerlei hypothetische instanties verwezen wordt. Wat hier ontbreekt, dat is eenheid in beleid - en daar kan het Centre d'Etudes Néerlandaises een schakel vormen die de mensen dichter tot de oplossing van hun probleem brengt, een schakel die ook zelf initiatieven kan ontwikkelen, over de hele regio uitgespreid.
Dat is b.v. het geval met lezingen over Nederland, de Nederlanden, de literatuur of de kunst van de lage landen. Daarvoor is al een beroep gedaan op de directeur die nu vier keer naar Bethune afreist om te praten over Vlaanderen, Nederland, de literatuur en de kunst.
Dat kan ook het geval zijn als verschillende dossiers tot een goed einde gebracht worden, b.v. die met betrekking tot een databank van alle Nederlandse boeken en manuscripten in de regio.
Dat kan ook het geval zijn met het dossier van de intensieve cursussen Nederlands die vanaf de zomer 1989 in de regio gestart zijn, in Villeneuve d'Ascq, Boulogne-sur-Mer en Duinkerke. Want er wordt een oplossing gevonden voor het Nederlands in deze regio waarbij zo veel mogelijk mensen zoveel mogelijk Nederlands op een verantwoorde manier kunnen doen. En dat veronderstelt bundeling van krachten en internationale erkenning.
Het Centre d'Etudes Néerlandaises kan een uitstekend middel zijn om een zekere doorstroming te bewerkstelligen. Doorstroming op horizontaal en verticaal vlak, van lager tot hoger onderwijs, maar ook tussen de verschillende initiatieven die nu bestaan en waarvan de resultaten misschien niet in verhouding staan tot de inzet en het enthousiasme van de mensen die voor het Nederlands werken. Want het inspelen op een bestaande vraag veronderstelt allereerst een bundeling van de krachten. En die kan alleen van Rijsel III komen, want daar komen permanente vorming en academisch onderwijs samen, daar komen Nederlandse taal en cultuur samen. Daar verstrengelen zich de administratieve, economische en regionale krachten die vanuit de regio zelf aan het Nederlands de plaats kunnen geven waar de mensen hier en nu
| |
| |
om vragen. En op die vraag moet ingehaakt worden, want van daaruit kan het Nederlands verder uitgedragen worden.
Gebundelde krachten en een sterk Centre d'Etudes Néerlandaises dat inspeelt op de vraag van de regio, dat zijn twee condities om het Nederlands hier zijn plaats te geven. Dat veronderstelt van alle kanten een grotere financiële inzet, een beter gebruik van de middelen en een grotere gerichtheid van Belgische en Nederlandse overheid. Dat veronderstelt ook een grotere bewustwording van de problemen: tot nu toe heb ik wel veel horen praten over Frans-Vlaanderen, maar alleen van de Koninklijke Bibliotheek van Den Haag is de vraag gekomen of ik boeken die zij dubbel hadden kon gebruiken. De Belgische universiteiten en bibliotheken zijn bijzonder zwijgzaam in dezen. En toch, om invloed uit te oefenen, of om jezelf bekend te maken, ja, zelfs om wat je als historisch onrecht beschouwt recht te zetten, is er geen betere weg dan het boek. En een culturele bewogenheid uit zich anders dan in verzuchtingen over verloren kansen. In de komende tien jaar komen er hier in de regio twee nieuwe universiteiten bij. De inzet van Rijsel III zal dan heel belangrijk zijn. Maar dat veronderstelt ook een beleid op lange termijn dat uitgestippeld wordt, besproken en gefinancierd. Ik ben benieuwd te zien waar de daden dan vandaan komen en wie deze uitdaging met Rijsel III aanneemt.
Rijsel, januari 1991.
|
|