Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 335]
| |
Het boek als lelijke eendje
| |
[pagina 336]
| |
die van de vrije-markteconomie. Nadat ze aanvankelijk koos voor een Europese regeling van de VBP, kwam ze eind 1985 tot het inzicht dat alleen prijsbinding in taalgebieden die zich over meer dan een staat uitstrekken (het Nederlandse, het Franse en het Engelse), een nadere regeling behoefde. Voor deze taalgebieden moest een pragmatische oplossing worden gezocht en de Nederlandse EEG-commissaris Andriessen betoogde, refererend aan het Nederlandse taalgebied, dat de Nederlandse Taalunie, waarvan o.a. cultuurminister Dewael deel uitmaakt, hier het voortouw zou kunnen nemen. Een VBP voor het hele Nederlandse taalgebied mag dus wél van de EEG. Ondanks de opstelling van de Europese Commissie en ondanks meerdere adviezen van de Vlaamse Commissie voor het Boek, van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, het adviesorgaan van de Taalunie, en ondanks het gedegen onderzoek dat, o.a. mede op advies van die Raad, in opdracht van de Taalunie is verricht, is er nog altijd geen schot in de zaak gekomen. Hoe dat komt? Omdat Dewael geen VBP wil, want hij vindt hem niet stroken met de Liberale Idee van de vrije-markteconomie. Een standpunt dat zelfs de EEG niet meer huldigt. Dewael wil dus heiliger zijn dan de paus. Het boek, en dat speelt ook mee, is het lelijke eendje onder de cultuurprodukten en daarmee kun je je als minister nauwelijks een lonend imago verwerven. Om te beginnen zullen we de drie belangrijkste adviezen eens bekijken, en daarbij de belangrijkste bezwaren die tegen een VBP worden ingebracht, op een rijtje zetten. Vervolgens proberen we een beeld te schetsen van Dewaels opvattingen over de VBP en het door hem gevoerde boekenbeleid. Het begon in 1987 met het Witboek Vaste BoekenprijsGa naar eind(2) waarin vanuit de bedrijfsvoering werd aangetoond waarom een VBP voor het boekenvak onmisbaar is. Carlo van Baelen onderzocht, als praktische toepassing, de gevolgen van het ontbreken van de VBP voor het Vlaamse boekenvak.Ga naar eind(3) Tussen die twee omvangrijke en gedegen adviezen in, toonde prof. mr. M. van Empel hoe een vaste boekenprijs voor het hele Nederlandse taalgebied ook nog kan sporen met het EEG-recht.Ga naar eind(4) | |
WitboekIn het Witboek Vaste Boekenprijs wordt uitgegaan van de ambigue positie waarin het boek verkeert. Enerzijds is, en dat ontkent zelfs Dewael niet, het boek het belangrijkste middel voor de overdracht van kennis en ideeën en vervult het een maatschappelijke en culturele taak zoals ook het onderwijs, musea, podiumkunsten enz. dat doen. Aan de andere kant, rekent de overheid het op de markt brengen van boeken niet tot haar directe taak noch steunt ze instellingen met overheidsgeld om deze taak te kunnen uitvoeren. Het boekbedrijf, zowel de uitgever als de boekhandel, wordt geacht die culturele taak op puur economische gronden te verrich- | |
[pagina 337]
| |
ten. Subsidies heeft de sector ook nooit gevraagd en zij vraagt die nog altijd niet. Dat zou de overheid in tijden van financiële schaarste - het geld is altijd op - als een zegen moeten beschouwen. Het boekbedrijf heeft altijd zijn eigen potje kunnen koken dankzij de VBP, die de grondslag van de bedrijfsvoering vormt. Die VBP is geen doel op zich, maar een middel om een pluriform en gevarieerd aanbod van cultureel waardevolle boeken aan de consument aan te bieden. Om dat doel te bereiken, moet aan twee voorwaarden voldaan worden: a) de toegankelijkheid van het aanbod voor de consument, d.i. het niveau van de boekhandel; b) de mogelijkheid om die pluriformiteit van het aanbod te realiseren, d.i. het niveau van de uitgever. Die voorwaarden werden ondergraven en het doel bedreigd toen medio de jaren zeventig grootwarenhuizen en discounters ineens oog kregen voor het boek. Door het stunten met prijzen (reducties tot 20%, soms 30% ) krijgen boekhandels het steeds moeilijker om te overleven. Het fijnmazig distributiepatroon waarop het uitgeversbedrijf steunt, komt in grote moeilijkheden. Grootwarenhuizen en discounters concentreren zich met een uiterst beperkt assortiment op de goedlopende titels. Dat doen ze niet uit liefde voor het boek, maar om zich te profileren tegenover de concurrenten en op die manier, aangezien de tomaten ondertussen zowat overal even duur zijn geworden, extra klanten te werven voor de andere afdelingen. Het boek als lokmiddel. Het gevolg is, dat de levensvatbaarheid van de boekhandel op de helling komt te staan want met de minder goed lopende titels die de discounters niet voor niets niet verkopen, kan deze onvoldoende omzet realiseren om een voldoende inkomen te behalen. Het goed lopende deel van de boekenmarkt wordt immers afgeroomd en voor de boekhandel valt de interne subsidiëring weg. De geringere omzet van het minder courante boek wordt niet meer gecompenseerd door een grotere omzet van goedlopende titels. De boekhandelaar staat hier machteloos tegenover en wordt uit de markt gedrukt. Carlo van BaelenGa naar eind(5) wijst erop, dat het aantal verkooppunten met boeken als hoofdartikel in Vlaanderen in de periode 1970-1988 met 60% daalde, terwijl in die zelfde periode het aantal detail-handelsverkooppunten zelfs licht steeg. Minder verkooppunten leidt tot minder kans tot confrontatie met boeken. Dat is dus ook voor de consument een slechte zaak en lang niet de enige. Ook de uitgevers worden geconfronteerd met de concurrentieslag op consumentenniveau. Door het verdwijnen van boekhandels verliest de uitgever afzetpunten die indirect het risico dekken. Voor een uitgever is het uitermate belangrijk, dat hij zoveel mogelijk verschillende produkten op zoveel mogelijk afzetpunten aan de consument kan aanbieden. Doordat de uitgever bij de grootwarenhuizen slechts met een beperkt aanbod van zijn produktie, de goed lopende titels, terecht kan en door de afname van het aantal boekhandels, moet de uitgever noodgedwongen een voorzichtiger en conservatiever beleid voeren. Debuten die voor nieuw fondsbloed moeten zorgen en vooral minder courant maar cultureel belangrijk werk, zal hij moeten weren: hij zal moeten mikken op het middle-of-the-roadboek, herdrukken van wat succesvol was en verder hopen op bestsellers. | |
[pagina 338]
| |
Deze laatste, en dat is een bijkomend probleem, worden overigens niet op bestelling gemaakt. Een uitgever, zo leert de ervaring, moet tien boeken uitgeven om er achteraf twee toppers mee te halen. Vier titels leveren verlies op en met de vier overige speelt hij quitte. Interne subsidiëring, waardoor met opbrengsten van goed lopend werk de uitgave van minder goed lopend werk gefinancierd kan worden, wordt voor de uitgever steeds moeilijker. Bij de discounts kan hij uiteindelijk alleen het beperkte segment van vlot verkoopbare boeken afzetten. Dit zal leiden en leidt nu al tot informatie-verschraling en culturele bloedarmoede. Het cultureel waardevolle boek is nu eenmaal meestal geen onverbiddelijke seller. Om het met Th. Fuller te zeggen: ‘Vergeet niet dat cultuur het meeste wint door boeken waarop de uitgevers verliezen’. De redenering dat een uitgever door lagere prijzen in de discounts daar meer exemplaren zal kunnen afzetten en dus meer inkomsten zal hebben waardoor hij die interne subsidiëring zal kunnen voortzetten, is een fictie. Van Baelen wijst erop, dat prijsverlagingen niet tot een groei in de markt hebben geleid. Prijsverlagingen maken van niet-lezers géén kopers. De basisbehoefte aan boeken wordt met andere woorden niet geactiveerd door prijsverlaging. Of nog: concurrentie met vrije prijzen doet niet méér lezen.Ga naar eind(6) | |
EEG-rechtelijkIn ‘Advies aan de Nederlandse Taalunie inzake de EEG-rechtelijke aspecten van een vaste boekenprijs’ onderzoekt prof. mr. M. van Empel of er, op grond van het bepaalde in artikel 85, lid 3 van het EEG-verdrag, argumenten aangedragen kunnen worden die vaste prijzen billijken. Vaste prijzen kunnen gebillijkt worden als ze leiden tot een verbetering van produktie en verdeling, mits een billijk aandeel de consument ten goede komt, en mits dat de beste weg is om het doel te bereiken. Basisstelling van Van Empel is dat, anders dan bij consumptiegoederen als zeep en tomaten enz.. boeken, zoals theater, beeldende kunst, opera enz., cultuurgoederen zijn waarvan het wezenlijke kenmerk de variëteit van het aanbod is. Bij boeken is variëteit bovendien, anders dan bij theater, opera enz., een integrerend onderdeel van de vraag naar het boek als specifiek produkt. De overheid heeft de taak ervoor te zorgen, dat de consument toegang krijgt tot die variëteit en die toegang wordt voor boeken het best gerealiseerd door een fijnmazig distributiepatroon op het niveau van de boekhandel. Welnu, als de overheid, en dan nog met forse subsidies, voor variëteit van theater, opera enz. zorgt, dan moet ze zeker ook voor boeken voor een fijnmazig distributiepatroon zorgen. Van Empel ziet drie mogelijkheden om dat te doen. De overheid kan de boekhandels een rechtstreekse inkomensgarantie geven. De overheid als subsidieverstrekker dus. Ook niet-rendabele trein- of buslijnen worden | |
[pagina 339]
| |
door de overheid gesubsidieerd. Nadeel is hier de verregaande bemoeienis van de overheid met de individuele bedrijfsvoering. Inkomensgarantie kost de overheid ook handenvol geld en dat geld is er voor cultuur nooit. Het risico van misbruik maakt ook dat strenge regelingen moeten worden getroffen om de zuiverheid van toepassing te controleren. Een tweede mogelijkheid is de creatie van een vereveningsfonds. De boekhandelaar krijgt een kleine brutomarge en een deel van de verkoopprijs gaat in een fonds dat volgens een bepaalde sleutel onder de boekhandelaren verdeeld wordt. Ook dit is moeilijk te realiseren: hoe maak je het systeem waterdicht en hoe vind je een aanvaardbare verdeelsleutel? Bovendien is de branche te zwak om dat op zich te nemen. Tenslotte is er de prijsbinding. Het kost de overheid niets, wat niet onbelangrijk is voor de altijd armlastige cultuurbegroting, en er hoeven geen ingrijpende regelingen te worden getroffen. Alle drie de formules leiden tot een fijnmazig distributiepatroon, alle drie komen ze aan de consument tegemoet die gebaat is bij een fijnmazige distributie, want ze verhoogt de confrontatiekans met boeken. De eerste formule schakelt wel de vrije concurrentie uit, want hoe hoger het gegarandeerde inkomen, hoe minder de prikkel om zich door actieve concurrentie nog meer inkomsten te verwerven. Zelfs bij prijsbinding is concurrentie mogelijk zoals we straks zullen zien. Van de drie formules grijpen de eerste twee het meest in in het marktmechanisme. M.a.w. de coördinatie van het economisch handelen via de markt, die de EEG voorschrijft en waarvan Dewael een groot voorstander is, komt volgens Van Empel het best tot haar recht via de formule van de vaste boekenprijs en dat is precies de formule die Dewael, die wel een aanhanger van het marktmechanisme is, niet wil. Het advies-Van Empel bewijst, dat een VBP met het EEG-recht te verzoenen is en dat het ook de best mogelijke oplossing is voor de problemen van het boekenvak. | |
ContraTot nu toe zijn argumenten pro VBP aan de orde geweest, maar de VBP heeft ook tegenstanders.Ga naar eind(7) Ik beperk me hier tot de twee argumenten die het in de brede maatschappelijke discussie doen: verstoring van de vrije markt en de consumentenbelangen. Boeken worden, al zegt men het niet altijd zo duidelijk, vergeleken met zeg maar tomaten, waspoeder, zeep of fijne vleeswaren en de strijd tussen de boekhandel en de discounts wordt fundamenteel dezelfde gevonden als het gevecht dat de kleine kruidenier moest aangaan om te overleven toen de supermarkten eraan kwamen. Alles wordt op een hoopje gegooid en herleid tot een kwestie van distributievorm.Ga naar eind(8) Van Empel vindt boeken geen zeep. Hij beschouwt boeken als cultuurgoederen en die definieert hij als een produkt waarvan de variëteit een wezenlijk element vormt. Bij de gewone consumptiegoederen speelt variëteit ook een belangrijke rol, maar daar is ze maar een middel om te komen tot het ‘beste’ produkt tegen de ‘beste’ condities. Bij cultuurgoederen echter is de variëteit zelf een zelfstandig doel dat aan een eigen behoefte tegemoet komt. ‘Er is (...) niet zoiets als het “beste” boek tegen de “beste” condities’. Is een 100% -aandeel voor andere produkten (utiliteitsprodukten) theoretisch mogelijk ‘maar | |
[pagina 340]
| |
feitelijk moeilijk te bereiken, voor cultuurgoederen is het een contradictio in terminis’Ga naar eind(9) De boekenbranche vraagt een VBP, maar, zegt men, er komen steeds meer nieuwe titels op de markt en de totale titelvoorraad blijft groeien. De conclusie luidt dan dat het toch zo slecht niet kan gaan met het boek, want het aanbod blijft groeien. Of, zegt men ook, er worden ondoordacht boeken op de markt gegooid waarop eigenlijk niemand zit te wachten. Er zijn inderdaad teveel boeken op de markt. Het valt nog moeilijk te overzien. De vraag is, of die kwantitatieve groei ook kwalitatief winst is. Is er niet meer van hetzelfde in plaats van echte keuze? Maar hoe beperk je het aanbod? Moet er censuur ingesteld worden die bepaalt hoeveel en welke boeken een uitgever mag publiceren of moet, zoals in de Sovjetunie, het papier gerantsoeneerd worden? Bovendien weet je van tevoren nooit zeker, of een boek het gaat maken. Van Umberto Eco's De naam van de Roos zette de uitgever bij voorintekening in Vlaanderen welgeteld zevenenvijftig exemplaren af bij de boekhandel. Dat was in Nederland al niet veel beter. Een uitgever die, zoals Dewael dat wil, zijn beleid op marketing steunt, doekt op zo'n moment de zaak op, schrijft de al gemaakte kosten snel af en laat het boek niet verschijnen. Toch werd het boek dat in 1983 verscheen, een gigantisch succes: achtentwintig drukken en meer dan 350.000 exemplaren. De Arbeiderspers publiceerde in 1978 en in 1980 vertalingen van Paul Theroux (Het Fotopaleis en De familie Arsenal). Beide boeken verdwenen naamloos in de ramsj. Tien jaar later zijn de boeken van Theroux bestsellers voor deze uitgever. De doorbraak kwam in 1984 met The Mosquito Coast en momenteel zijn er bij de uitgever zeven titels van Theroux in Nederlandse vertaling leverbaar. Waarom doen de boeken het nu wel en tien jaar geleden niet? Had de uitgever ze toen maar niet moeten uitbrengen? Beide voorbeelden moeten duidelijk maken dat het succes van boeken onvoorspelbaar is. Boeken uitgeven is een risky business van trial and error. Vaste prijzen zijn strijdig met een vrije-markteconomie, want ze sluiten concurrentie uit. Er zijn meer concurrentiemogelijkheden dan het prijselement alleen. Ook het aanbod is een concurrentiemiddel. Om te beginnen kunnen boekhandels zich tegenover concurrenten profileren op het gebied van het assortiment. Hoe breder het assortiment, hoe aantrekkelijker voor de consument. De impulsverkoop (het boek zien en het willen hebben) is vrij groot en dwingt tot een zeker assortiment. Verder is er concurrentiemogelijkheid op het gebied van de service en nazorg. Een goede boekhandelaar kent ook het debuut nog van een inmiddels gevestigd auteur en helpt je zelfs een boek te vinden waarvan je de auteur niet kent en slechts bij benadering de titel van het boek kunt opgeven. Probeer het eens bij een discounter en vraag, zoals Herman de Coninck suggereertGa naar eind(10), eens naar het voorlaatste boek van deze of gene schrijver. Voor het voorlaatste boek moet je volgens De Coninck bij een antiquaar zijn. Niet voor niets kun je ook bij een discount en zelfs bij Fnac een boek niet bestellen. Dat doen ze niet, want dat | |
[pagina 341]
| |
kost geld en dat geld hebben ze niet. Die mogelijkheid wordt aan de klant onthouden door de prijsverlaging. Overigens bevestigt Van BaelenGa naar eind(11) wat de fervente boekenkopers al hebben vastgesteld bij Fnac: de openingskorting van 20% voor alle boeken is al gereduceerd tot 10%, soms is dat minder, voor bestsellers soms iets meer, soms is er helemaal geen korting. De prijzen werden aangepast onder invloed van de slechte bedrijfsresultaten (82 miljoen verlies in 87, 116 miljoen verlies in 1988 bij een omzetstijging van 32%). Dat bewijst, dat als je je winst in de vorm van reductie aan de klant geeft, je in de rode cijfers terechtkomt. Van het moederbedrijf Fnac-France is bekend, dat het pas in 1981 na de invoering van de VBP bij wet in Frankrijk door jack Lang uit de rode cijfers kwam. Dewael citeert Van Baelen en komt tot de conclusie, dat een VBP niet hoeft omdat er ‘op natuurlijke wijze een quasi - Dewael bedoelt nagenoeg, maar schrijft geheel terecht schijnbaar, WD - vaste boekenprijs zal ontstaan in de praktijk’.Ga naar eind(12) Dewael zou als aanhanger van de vrije-markteconomie moeten weten, dat dumpprijzen gebruikt worden om marktaandelen te veroveren en concurrenten voorgoed uit de markt te werken. Als die eenmaal verdwenen zijn, dan kun je de prijzen weer optrekken en dankzij een sterke omzetgroei flink winst maken. Je hoort ook veel dat vrije prijzen in het voordeel van de consument zijn en die consument beschermd moet worden. Met een VBP betaalt de consument teveel. Losse prijzen bewijzen, dat boeken goedkoper kunnen en dat de consument bij een VBP teveel betaalt. Dat verkondigen niet alleen verbruikersorganisaties, maar ook degenen die onder de prijs werken. Boer, let op uw kippen als handelaars zich over de portemonnee van de consument ontfermen. Van BaelenGa naar eind(13) wijst erop, dat dat prijsvoordeel relatief is, want ‘beperkt tot een klein gedeelte van het aanbod. Een beperkt aantal koopjes met prijsvoordeel wordt negatief gecompenseerd door een hogere prijszetting voor het grootste deel van het aanbod...’ De winst voor de consument betekent volgens Van Baelen dat men zand in de ogen gestrooid krijgt. Dat is evenwel nog niet alles. Door de uitdunning van het aantal boekhandels wordt de kans voor de consument om met boeken geconfronteerd te worden, veel kleiner. Prijsonzekerheid remt de aankopen en verschaft het boek een negatief imago. Hiermee geconfronteerd, gaat de lezer steeds meer naar de bibliotheek en daar worden noch uitgever en boekhandelaar, noch auteur beter van. Sommigen, o.a. econoom P. De Grauwe, vechten, niet gehinderd door enige kennis van het boekenvak, zelfs de interne subsidiëring van de uitgevers aan. De koper van een bestseller, zeggen ze, betaalt teveel want hij betaalt mee voor de minder goed lopende titels die diezelfde uitgever op de markt brengt.Ga naar eind(14) Solidariteit is dus uit den boze, maar ze wordt wel aanvaard in de sociale zekerheid. Wie sterft voor hij zijn pensioen geniet, heeft in de solidaire pensioenpot een aardig bedrag ingebracht waar anderen van profiteren. Daar heeft men geen bezwaar tegen, als het om boeken gaat ineens wel. Nog een voorbeeld dichter bij huis, uit de culturele sector. Een aantal jaren geleden wees onderzoek uit, dat de overheid voor elk verkocht theaterkaartje een zelfde bedrag aan subsidie bijlegt. Dat bedrag komt van de belastingbetaler, ook van degene die nooit een stap in het theater zet. Dat mag wel, maar niet bij boeken, waar het uiteindelijk nog | |
[pagina 342]
| |
om solidariteit tussen boekenlezers gaat. Wie nooit boeken koopt, draait er niet voor op; dit gaat niet op voor het theater. Solidariteit mag dus wel, maar niet bij boeken. Met de VBP is er inderdaad nauwelijks concurrentie op het vlak van de prijzen, maar er zijn wel degelijk prijsdrukkende elementen. Een uitgever moet bij het vaststellen van de prijs rekening houden met diverse factoren die de prijs drukken. Op de eerste plaats zijn dat de afgeleiden (readers, het kopiëren en het lenen (bibliotheekgebruik)). Worden boeken exorbitant duur, dan stelt men readers samen, slaat men aan het kopiëren of gaat men naar de bibliotheek. Dat kost de uitgever handenvol geld. Uitgevers weten ook, dat boeken moeten kunnen concurreren met andere cultuurprodukten als film, plaat, cd, theaterbezoek enz. Wordt het verschil te groot, dan prijst het boek zich uit de cultuurmarkt en gaat de consument op de andere cultuurprodukten over. De VBP sluit overigens prijsconcurrentie tussen de vele titels niet uit. Als een roman van, zeg maar W.F. Hermans, bij een gelijk aantal bladzijden twee keer zo duur zou zijn als een roman van Claus die een andere uitgever aanbiedt, dan zal de consument die een literair boek wil, snel de keuze gemaakt hebben. De uitgever van Hermans blijft met zijn produkt zitten. | |
DewaelDat de VBP niet voor de nabije toekomst is, blijkt ook uit de manier waarop Dewael sinds zijn aantreden in 1985 de VBP benaderde. De toespraak die hij op 29 november 1990 in Amsterdam voor de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond hield, moge illustratief zijn.Ga naar eind(15) De houding van Dewael is er al die tijd een van niet willen, wel vriendelijk en innemend, met ‘warme’ interesse maar zonder actie of concrete steun. Geen categorisch, maar een poeslief ‘nee’. Een politicus beschikt hiervoor over een hele trucendoos. Je kan bijvoorbeeld steeds om aanvullend onderzoek vragen. Het begon bij het Witboek met culturele argumenten pro de VBP. Als dat er is, dan zeg je dat een VBP EEG-rechtelijk niet hard te maken is. Jurist en hoogleraar in het Europees ordeningsrecht Van Empel wordt aan het werk gezet en toont aan dat een VBP niet in strijd is met het EEG-recht. Daarna zeg je, dat je wel eens de economische gevolgen van het ontbreken van de VBP in Vlaanderen op papier wil zien. Als dat rapport-Van Baelen er is, zeg je dat de overheid niet kan ingrijpen in economische processen en zo is de cirkel rond. Ondertussen zorg je er wel voor, dat de commerciële televisiezender VTM geen concurrentie kan krijgen van buitenlandse zenders die met Nederlandstalige uitzendingen op de Vlaamse kabel komen. Of je subsidieert wel de produktie van films (120 miljoen op de begroting). Zijn dat géén tussenkomsten in economische processen? Wat ook werkt, is de adviezen slecht lezen of alleen díe details die in je straatje passen. Zo zeg je bijvoorbeeld, dat Van Baelen aan fenomenen als | |
[pagina 343]
| |
de Fnac voorbijgaatGa naar eind(16), wat manifest onjuist is. Alsof drie Fnacs het verdwijnen van 60% van de verkooppunten in Vlaanderen legitimeren. Griekenland heeft ook geen VBP en Zweden ook niet, is nog zo'n argument. Klopt, maar Griekenland is wel het enige EEG-land met losse prijzen. In alle andere EEG-lidstaten is er wel een of andere vorm van prijsbinding, in Frankrijk is die zelfs door jack Lang bij wet geregeld. Je zegt er ook niet bij, dat de overheid in Zweden na het loslaten van de VBP massaal de produktie van boeken moest gaan subsidiëren. Je kan ook de gevoelige snaar van de consument beroeren of erop wijzen dat het prijzenbeleid in Vlaanderen geen regionale materie is. Dat is voor Dewael aardig meegenomen. Je geeft de zwarte piet zo door aan de nationale minister van Economische Zaken.Ga naar eind(17) Natuurlijk is een regeling lastiger als je langs een andere minister moet op een ander politiek niveau, maar dat mag geen alibi zijn om de zaak in de doofpot te stoppen. Helaas, zo werkt het wel. Toen in 1987 aan Dewael bij de opening van de Boekenbeurs het Witboek werd aangeboden, zei hij - er waren journalisten in de zaal - dat hij de zaak bij minister Maystadt van Economische Zaken had aangekaart. Daarop meldde een bestuurslid van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (VBVB) snel door de microfoon, dat uit navraag was gebleken, dat er nog altijd geen VBP-dossier door het kabinet-Maystadt was ontvangen. Smoezen horen er dus ook bij. Overigens kan een minister van Economische Zaken fatsoenshalve geen VBP tegenhouden als de cultuurminister die op culturele gronden wil. Toen Dewael door een delegatie van de VBVB op de boekenbeurs 1990 werd rondgeleid, zei hij dat hij overtuigd was van het nut van de VBP dankzij de argumenten die de voorzitter van de Commissie voor het Boek, L. Simons, hem had aangedragen.Ga naar eind(18) Nog dezelfde maand zat Dewael bij de Nederlandse uitgevers in Amsterdam alweer op het oude spoor. In Amsterdam paste Dewael ook de grote verdwijntruc toe, toen hij zei dat hij ‘bereid is de conclusies (van de noodzaak van een VBP) te vertalen in een concreet beleid wanneer parallel-lopende problemen als vakopleiding, distributie, auteursrecht en reprorecht ook in een bredere strategie worden opgenomen’:Ga naar eind(19) Een prachtig overlijdensbericht van de VBP is dit. Als je iets perse niet wil, dan moet je het gewoon ingewikkelder maken en er allerlei andere zaken bij betrekken die je ook al niet snel wilt of kunt oplossen. Van al deze parallelle problemen heeft Dewael er overigens nog geen een opgelost. Nederland heeft al enkele jaren zijn leenrecht, Vlaanderen niet. Dat Nederlandse leenrecht wordt in de komende jaren wellicht uit de Welzijnswet gehaald en in het kader van het auteursrecht bij Justitie ondergebracht. Dat biedt Dewael een nieuwe zwarte piet, want als hij een Vlaamse regeling op de Nederlandse wil afstemmen, moet hij bij de Belgische nationale minister van Justitie zijn. De zaak is dus weer in orde. Over het bevorderen van lezen deelde Dewael de Nederlandse uitgevers meeGa naar eind(20) ‘dat pogingen om op dit gebied initiatieven op te zetten helaas minder succes hebben’: Wat hij er niet bij vertelde, is, dat hij daar geen geld voor vrij wil maken. Geen interesse dus. De VBVB heeft trouwens eerder in overleg met de voorzitters van de Commissie voor het Boek en van de Commissie van Advies voor de Letteren een deugdelijk en concreet voorstel gedaan met een prijskaartje van twee à drie miljoen BF, een bedrag ver- | |
[pagina 344]
| |
gelijkbaar met wat de Nederlandse overheid uittrekt. Helaas, het geld was op en de betrokken partijen moesten maar zelf het geld inbrengen. Je kunt je ook als adviseur opstellen en wijze raad geven. Je vraagt je, zoals Dewael doetGa naar eind(21), dan af of het ‘niet opportuun is in plaats van de eerder behoudende reactie rond de eis van de VBP, een actief en mercantiel beleid te genereren met betrekking tot het bereiken van buitenlandse markten via eigen vertaalde werken’. Of anders gesteld, moeten uitgevers niet meer een exportgerichte vertaalpolitiek voeren? Een heel kostelijk advies. Alsof de hele wereld van ongeduld staat te trappelen om al die boeken van al die Grote Vlaamse Schrijvers te mogen lezen. Alsof uitgevers aan vertalingen tonnen en nog eens tonnen geld verdienen. Frankrijk, een zeer exportgericht land met een literatuur waarvoor in het buitenland de belangstelling groot is, inde in 1989 welgeteld drie procent van de jaaromzet aan rechten.Ga naar eind(22) Nog een goeie is het verwarren van oorzaak en gevolg. Je zegt dat de boekenbranche niet professioneel is en eigenlijk maar wat aanrommelt en dat dat de slechte gang van zaken verklaart. Van Baelen toont juist aan, dat het gebrek aan professionalisering een gevolg is van het uitblijven van een VBP wat de markt destabiliseert. Toen de Interparlementaire Commissie van de Taalunie (IPC) op 12 november 1990 Dewael interpelleerde om hem tot spoed aan te manen in verband met de VBP, had Dewael een merkwaardig antwoord klaar. Hij zei Carlo van Baelen ‘ontegenzeggelijk een expert te vinden’, maar ‘toch niet geheel onafhankelijk’, want ‘hij speelt (immers) een belangrijke rol in de kring van uitgevers... Ik vind dat de resultaten van de studie van de heer Van Baelen een beetje geïnspireerd waren door een bepaald uitgangspunt waarop hij wenste uit te komen. Als ik prof. De Grauwe zou vragen een studie over de prijsbinding te maken, dan kan ik van tevoren het resultaat raden’: De Grauwe heeft ooit in De Standaard tegen de VBP gepleit, maar werd kort daarop in diezelfde krant door Van Baelen op zijn nummer gezet.Ga naar eind(23) Wie dacht dat daar toen een aardig polemiekje kon uitgroeien, kwam bedrogen uit. De Grauwe zweeg. Van Baelen is inderdaad betrokken in het boekenvak, maar liever een expert als Van Baelen die niet geheel onafhankelijk is dan een onafhankelijk persoon als De Grauwe die helemaal géén expert is in het boekenvak. Aan dat antwoord kon je voelen dat er weer niks zou gebeuren. De Interparlementaire Commissie van de Taalunie heeft dan maar op 25 maart 1991 unaniem een motie aangenomen waarin het Comité van Ministers wordt verzocht hoge prioriteit te geven aan de VBP, daarvoor op korte termijn stappen te ondernemen en daarover verslag uit te brengen aan de IPC. Als je Dewael naar zijn boekenbeleid vraagt, dan krijg je een overzicht van het hele letterenbudget, een bedrag van in totaal 62 miljoen BF (vergelijk: theater 550 miljoen, Vlaamse Operastichting 280 miljoen, ballet 206 miljoen, Filharmonie van Vlaanderen 144 miljoen, film 120 miljoen). Van dat letterenbedrag is een nederig bedrag rechtstreeks voor boeken bestemd: | |
[pagina 345]
| |
6,7 miljoen BF voor aankopen, 4,2 miljoen BF voor vertaalbeurzen en een miljoen BF voor aankoop van vertaald werk, alles bij elkaar 11,9 miljoen BF en allesbehalve een vetpot, zelfs niet als je daar nog eens de 2 miljoen BF aan toevoegt voor het Vertalershuis in Leuven. Uitgangspunt van Dewael voor zijn boekenbeleid, is de schrijver of de creatieve geest. Maar wat als er straks nauwelijks nog uitgevers en boekhandels zijn om de produkten van die creatieve geesten op de markt en aan de man te brengen? Subsidieert Dewael dan ook zoals in Zweden hun boeken? Een andere vluchtweg vind je, als je zegt dat een VBP niet alle problemen van de boekenbranche oplost.Ga naar eind(24) Alsof voorstanders van een VBP dat ooit beweerd hebben. De VBP is de pijler waarop het huis rust, niet het hele huis zelf. Dewael mag overigens meer voor het boek doen dan een VBP alleen. Hij zou bijvoorbeeld een vakopleiding kunnen organiseren. Je wordt in Vlaanderen geen slager of bakker zonder vakopleiding, maar een boekhandel mag iedereen opzetten. En dan maar zeuren over de geringe vakbekwaamheid van de boekhandelaar. De invoering van het begrip ‘erkende boekhandel’ zou ook veel helpen. Die erkenning kan geformuleerd worden in termen van opleiding, assortiment, service, enz. en aan die erkenning kunnen voordelen worden toegekend, bijvoorbeeld leveringsrecht aan bibliotheken. In Vlaanderen kan zelfs de dirigent van de lokale fanfare in zijn vrije tijd als boekhandelaar optreden en aan bibliotheken leveren. Service levert hij niet en zo kan hij met grote korting de gemakkelijke titels leveren. Voor de moeilijk vindbare titels kloppen bibliotheken dan aan bij de boekhandel die er nauwelijks nog wat aan verdient. Ook de markt van schoolboeken ontsnapt aan het boekhandelskanaal. In Nederland wordt er voor de bibliotheken centraal ingekocht en krijgt de boekhandel via een vereveningssysteem een aandeel in de winst. In Nederland mogen boeken duurder dan vijftig gulden uitsluitend in de erkende boekhandel verkocht worden, niet in de warenhuizen. Dewael kán aan marktordening bijdragen, als hij dat tenminste zou willen. Niet alleen de liberale idee van de vrije-markteconomie houdt Dewael van de VBP en een boekenbeleid af. Boeken hebben ook de tijd tegen. Die bestaan al sinds Gutenberg en die zullen wel niet zo snel verdwijnen, zegt men dan. Hóe het boek overleeft, is een andere vraag. Wie ligt er in Vlaanderen, waar meer geld aan de kapper wordt uitgegeven dan aan boekenGa naar eind(25), bovendien wakker van boeken? In het tijdperk van de audiovisuele media lijken boeken wel ouderwetse cultuurprodukten, zoiets als lelijke eendjes. Het boek is een eenzaam cultuurprodukt dat, in tegenstelling tot theater, ballet, opera, dans, beeldende kunst enz. waar Dewael zijn beleid op bouwt, geen spektakel te zien geeft en wat geen aanleiding tot societyleven geeft. Met beleid haal je ook moeilijker de krant dan met een subsidietje hier, een tussenkomstje daar, een prijsje ginder en een beursje tussenin. Geld uitdelen, zeker in de culturele sector, is voor politici rendabeler dan een echt beleid met regelgeving uit te werken. Het laatste heeft dan nog het voordeel, dat het, bijvoorbeeld bij de VBP, de overheid niet eens of nauwelijks geld kost, maar ze moet het wel willen. |
|