| |
| |
| |
De warme delen van het koninkrijk
Peter Hoefnagels
PETER HOEFNAGELS
werd geboren in 1927 te Bilthoven. Studeerde recht en psychologie en promoveerde tot doctor in de rechtsgeleerdheid in 1957. Hij was werkzaam aan de Universiteit van Californië (Berkeley) en werd in 1965 benoemd aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam. Daarvoor was hij werkzaam in de strafrechtspraak en kinderrechtspraak. Hij is hoogleraar criminologie, familie- en jeugdrecht. Tevens is hij lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Hij publiceerde o.a. enkele romans en novelles, benevens essays en verhalen in de culturele en literaire tijdschriften ‘De Gids’ en ‘Tirade’.
Adres: Lindeseweg 25, NL-7251 NJ Vorden
‘De Antillen is een zee’, M.F. Da Costa Gomez
Als we weer geland zijn op Curaçao, de Nederlandse parlementaire delegatie, na zeventien dagen hoppen met vaderlandse volksvertegenwoordigers over zes eilanden: Aruba, Curaçao, Sint-Maarten, Sint-Eustatius, Saba en Bonaire, al vergaderend met eilandsraden, met de Staten van Aruba, met de Staten van de Nederlandse Antillen, als we weer geland zijn op Curaçao, ligt daar tussen de post uit het verre Europa een boekje. Dit boekje zit verborgen in een envelop uit Vlaanderen. Het is een toespraak van Jozef Deleu voor het Genootschap Onze Taal, uitgesproken op 24 november 1990 te Utrecht. Het door Kritak uitgegeven boekje heet: Mijn vaderland is de Nederlandse taal.
Jozef Deleu's metafoor over het Vlaams als moederland, het Nederlands als vaderland doet mij denken aan wat ik mijn moederland noem: De Antillen, dat is warmte, heimwee, verlangen naar de verte, armoede en geborgenheid, steeds voor mijn moeder opkomen, ook als ze het niet verdient. Waarom doet ze toch zo stom, waarom is ze zo slim en opportunistisch? Waarom wil ze bij mijn strenge, Calvinistische vaderland blijven? Om zijn geld? Of is er meer dan het geld? Waarom wil ze niet van vader scheiden, onafhankelijk worden? Waarom ontvangt ze hem, gastvrij als ze is? Omdat ze warm is en voor je klaar ligt. Een zee.
| |
| |
De Antillen is een zee, welgevormd door zes eilanden, met altijd weer een ander smoesje. Zoals het spreekwoord zegt: ‘Papiado di verdad no ta hanja stoel pa sinta’: De spreker van de waarheid krijgt geen stoel om te zitten. Smoesjes waar je iets voor koopt, smoesjes waarmee je visjes kunt verschalken. Smoesjes ook, waarvan de woorden soms van vader geleerd zijn, maar die dan, achtduizend kilometer over de oceaan, voorbij de Kreeftskeerkring, een beetje worden verdraaid, want daar zijn vaders woorden voor, nietwaar? Een warme moeder met een droevige zonsondergang. De late middagzon, toch nog mild en ongevaarlijk geworden, zakt veel te snel in zee. Het doodgaan van de dag. Zo'n moeder, uitgeblust en geheimzinnig, maar de volgende dag weer vrolijk en kleurrijk, dartel in de blauwe, helder-blauwe zee.
De vergelijking met de Vlaams-Nederlandse metafoor van Deleu gaat maar een beetje op, maar dat beetje zit wel in de kern: de verhouding vader-moeder, zoals deze vroeger was, zoals deze nu is geworden. Vroeger was vader de autoriteit of men deed alsof hij het was. Als Deleu schrijft over de verhouding van de Vlaming tegenover de (Franse) autoriteit, zegt hij: ‘Men had echter geen rekening gehouden met een groot oeroud Vlaams talent! Traditiegetrouw morde het Vlaamse volk aanvankelijk niet. Het ging, zoals het koren tijdens een onweer, volgzaam liggen. Maar zodra het ergste voorbij was, kwam het weer langzaam overeind...’ De Antilliaan, maar beter kan ik hem naar zijn eiland aanduiden: de Curaçaoënaar, de Arubaan, de Bonairiaan, de Statiaan, enzovoort, doet evenzo. Hij kan geen ‘nee’ zeggen. ‘Morgen betalen’ betekent: niet betalen.
Dat heeft in de politieke verhoudingen met Nederland enkele decennia lang tot absurde misverstanden geleid.
De Antillen zijn sinds 1954 autonoom, met een eigen parlement, eigen ministers, een eigen minister-president en een eigen begroting waar Nederland niets over te zeggen heeft. Maar sinds het einde van de jaren zestig tot eind 1990 wilden de Nederlandse politici verder gaan en dramden zij op het thema van de onafhankelijkheid van de toenmalige koloniën. Maar de Antilliaanse politici antwoordden steeds ‘manan’, dat in het Papiamento weliswaar ‘morgen’ betekent, maar in werkelijkheid betekent het ‘nooit’.
Het was, na alle staatkundige ongelukken van vele jonge staten langs de evenaar een ongekende situatie: de ex-kolonisator wilde de onafhankelijkheid van de ex-kolonie, maar deze wilde dat niet. Mijn slimme moeder doorzag de paradox der onafhankelijkheid beter dan de dogmatische vader: staatkundige onafhankelijkheid maakt kleine jonge landen echt afhankelijk! De empirische juistheid van deze stelling ligt een evenaar-lengte te kijk. Maar een dogmaticus kijkt niet, hij gelooft.
Hoe ver de politieke vooroordelen in Den Haag verwijderd waren van de gewone menselijke betekenissen en belangen in de Antillen, nam ik
| |
| |
waar bij de uit de hand gelopen opstand van een groot aantal arbeiders op Curaçao op 30 mei 1969, een opstand die ontaardde in branden in Willemstad. Nog steeds een trauma voor de Curaçaoënaar. De Nederlandse marine kwam te hulp en voorkwam erger, zonder een schot te lossen.
De reacties in politiek Nederland en in de Antillen op ‘het trauma van 30 mei’ waren zeer verschillend. Volgens de Curaçaoënaar hadden de Nederlandse mariniers Willemstad voor verwoesting bespaard en mensenlevens gered. De Tweede Kamer begon echter meteen te regeren met een kromme stok, waarmee de Hollandse ideologie over de aardbol moest reiken. Het was toch een vreselijk ouderwets koloniaal beeld om mariniers in te zetten in een vroegere kolonie! De onafhankelijkheidsretoriek brak los.
Er ligt een wereldbreed verschil tussen beide interpretaties van dezelfde gebeurtenis. De kloof ontstaat door een gebrek aan kennis en belangstelling. Ik kom nu vierentwintig jaar op de Antillen en ben ervan overtuigd geraakt dat de Hollandse ideologie de gaten vult waar kennis van zaken ontbreekt.
Zelfs de eenvoudigste waarneming, die van het getal der bewoners van de beoogde staat, kon dominee niet van zijn geloof brengen. 230.000 inwoners, over zes eilanden verdeeld, wat kunnen die in het statelijk verkeer der twintigste en éénentwintigste eeuw? Zes hapklare brokken voor de kust van Zuid-Amerika, twee uur vliegen van Noord-Amerika, pareltjes voor de Mafiosi, zo gauw zij zonder de parasol van een serieuze staat in de blauwe Caraïbische Zee te glinsteren zouden liggen. Maar telkens weer stelde een Nederlandse socialist of christendemocraat bij zijn vertrek op het vliegveld Curaçao, de onafhankelijkheid in het vooruitzicht. Dan schrokken de bewoners en dachten aan een vlucht vooruit naar Nederland. Dan bleven de investeerders weg, alle ontwikkelingsgelden ten spijt. Sommige Antillianen riepen dat het ‘misdadig’ was van Nederland om zoiets te willen. Daar zat een kern van waarheid in en dat bleek al gauw, nadat de Nederlandse regering ex-kolonie Suriname, tegen de wil van de Surinamers, maar met één stem meerderheid in het Surinaamse Parlement, die ene naar men zegt omgekocht, in 1975 de onafhankelijkheid opdrong. Uit de royale ontwikkelingsgelden - wie controleert wat onder de zon? - sijpelde genoeg weg naar een leger waarvan de sergeanten in 1980 de macht overnamen en, na zichzelf tot officier te hebben bevorderd, in 1982 de Surinaamse elite begonnen te vermoorden, schrikbeelden die door legerleider Bouterse werden begeleid met Marx-achtig jargon dat hij had gehoord van een in Nijmegen opgeleide socioloog.
Daarna haalden de Antillianen nog meer empirisch materiaal uit de kast om hun afkeer van de opgedrongen onafhankelijkheid te motiveren. Maar het dogma is taai in de schedels van Calvinisten. Het was begin jaren tachtig en het gedram zou nog een decennium klinken. De absurditeit ervan is in één woord samen te vatten: kleinte. Ieder voor zich of met zijn zessen samen, zijn de Antillen gewoon te klein voor wat Nederland wilde.
Het gaat bij zo'n misverstand natuurlijk ook om verschillen in benadering die terug te voeren zijn op de Caribische historie enerzijds en de Calvinistische geschiedenis van de Nederlandse welvaart anderzijds, een harde gulden met een schuldbekentenis in de rand. De Hollander is gauw te vangen in de psychologie van de schuld. Zondebesef en zelfbeschuldiging
| |
| |
worden met masochistisch genot beoefend. Zulke psalmen galmen goed tussen de dijken, maar ze verwaaien op zonnige eilanden waar de aangename noordoost-passaat heel ander genot veroorzaakt, een heel ander ritme, een ander besef van tijd en dus van geschiedenis. De moerasmens versus de tropische eilandbewoner.
De onafhankelijkheid werd een spel, het Hollands dogma een kleurrijke bal waarmee de Antillianen jongleerden als circusartiesten. Zij gooiden de bal terug, noemden haar ‘independencia’, waarmee ze autonomie bedoelden, maar in handen van de Hollandse bijbellezers bleef het onafhankelijkheid. Eenentwintig jaar lang heb ik dat spel der culturen zien spelen. De Nederlandse socialist Fransen riep dat hij de onafhankelijkheid ‘per aangetekende brief zou sturen’; de Antillianen waren woedend of speelden woede en dan lachten ze weer.
Anders dan de Hollander, maar evenals de Vlaming, heeft de Antilliaan geen reden nodig om te lachen. Tijdens het balspel met de ‘independencia’ had hij bovendien nog redenen om te lachen. Hij heeft geen haast. Nederland pompt immers - alle stereotypen van Hollandse zuinigheid ten spijt - ieder jaar enorme geldbedragen aan ontwikkelingshulp in de Antillen. Konden Nederlanders maar eens trots zijn op deze gulheid-dwars-tegen-de-vooroordelen-in. Nooit gaf een volk jaarlijks een zo hoog bedrag aan een ander volk. Krijgt een bewoner in India jaarlijks vijfendertig cent van Nederland, een inwoner van Indonesië één gulden, de Antilliaan krijgt ruim duizend gulden per jaar per inwoner.
De hoogte en de aard van de Nederlandse ontwikkelingshulp lopen niet parallel met de Nederlandse doelstellingen zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Integendeel. De levensstandaard op de zes warme delen van het koninkrijk is drie tot vijf keer zo hoog als die van de omringende landen. Voor de bewoners betekent Nederland bestaanszekerheid.
De aard van de ontwikkelingsprojecten werkt evenzeer aan op afhankelijkheid van technische bijstand en deskundigheid uit Europa. Op Curaçao ontwikkelde zich een internationale luchthaven, een internationale zeehaven, een internationaal monetair verkeer, een regionale universiteit en het laatste project was een International Trade Centre. Dat is niet door een bevolking van honderdvijftigduizend inwoners te bemannen. Het Antilliaanse volk mag zeer talentvol zijn - vele tienduizenden studeerden en studeren in Nederland -, van een bevolking ter grootte van de gemeente Apeldoorn of Gent mag men niet eisen dat ze bij zulke pretentieuze projecten de deskundigen uitsluitend binnen de eigen grenzen vindt.
Maar met de Hollandse onafhankelijkheidsillusie waaide in de Antillen gedurende de jaren zeventig ook een illusie op: de Antillianisering. En het waait er goed. ‘Alles op eigen kracht’, werd de leus. Alles door eigen mensen, ook als ze het niet kunnen. Er kwamen débacles waar maar liefst niet over gepraat wordt. ‘Papiado di verdad no ta hanja stoel pa sinta’, de
| |
| |
spreker van de waarheid krijgt geen stoel om op te zitten. De kwaliteit van de universiteit liep terug, in de luchthaven kwam de klad, in het bestuur vielen gaten. De Curaçaoënaar J.M. Schrils schreef er een uiterst kritisch en cynisch boek over: De democratie in gevaar, uitgegeven bij Van Gorcum te Assen. Het verscheen pas in 1990. Maar de Antilliaan is minder koppig dan de Nederlander. In de tweede helft van de jaren tachtig werd de Antillianisering, hier en daar, stilzwijgend, teruggedraaid. De Antilliaan begreep trouwens dat de onafhankelijkheid nooit plaats zou vinden als hij dat niet wilde. Naar de maatstaven van de Verenigde Naties mag een volk immers geen afhankelijkheid of onafhankelijkheid worden opgelegd.
De Antillen hebben geen haast, Nederland wel. Geen haast hebben past bij de Antilliaan, haast hebben past bij de Hollander. Geen haast hebben is comfortabeler dan haast hebben. Westerse mensen vergeten dat wel eens. In een land dat zichzelf op het moeras en de zee heeft gewonnen zijn haast en hard werken verknocht aan elkaar. Op tijd zijn is bittere noodzaak. Je moet het water, het tij vóór zijn. De Antilliaan leeft in het water, want de Antillen is een zee. De Antilliaan is niet van nature op tijd. De klok is een tegennatuurlijk ding. De ware tijd ligt elders. Waar? Bij het samenzijn onder de tamarinde, bij het dominospel, het ‘dubbelspel’ dat Frank Martinus Arion zo prachtig beschreven heeft en in de gastvrijheid.
Een gast houdt men tevens op afstand. Als gastvrijheid vrijheid wordt is er geen gast meer. De gastvrijheid van de Antilliaan werd door de Nederlandse politici, de ministers en kamerleden die de moeite namen over te vliegen, uitvoerig genoten. Geen haast hebben bleek toch wel fijn voor een korte tijd. Een boottocht op de blauwe zee, champagne, een barbecue aan het strand, dat praat gemakkelijk en, eerlijk is eerlijk, het houdt de geldstroom in stand. De Hollander doet niet moeilijk, daardoor komt er veel van de grond, soms iets teveel. Garanties voor hotels op Aruba met zijn mooie stranden, maar met zoveel high rise hotels dat de zee steeds meer afval te verwerken krijgt en al niet meer zo blauw is... De wal keert het schip, de ecologie keert de economie. Er komen ook steeds meer wegen op Curaçao, steeds meer auto's ook trouwens. En steeds meer volkswoningbouw, steeds meer bungalows ook trouwens, bijna-paleizen.
Of het nu kwam door de warme gastvrijheid, door de drank of door de botsing van haast en geen haast, van culturen dus, er werden ook gekke projecten gebouwd die in de geschiedenis van de ontwikkelingshulp vermelding verdienen. Op het kleine eiland Statius (1600 bewoners) werd een ziekenhuis gebouwd met een heuse operatiekamer, maar alle deuren waren te smal om er een bed door te duwen. En op hetzelfde eiland werd een slachthuis gebouwd voor 1,2 miljoen gulden, het lijkt op een moskee, maar er is geen vee. Ach, het zijn vrolijke anekdotes op een jaarlijks bedrag van 265 miljoen gulden. Als moerasmens mag je toch wel iets leren in de tropen, dat is: niet moeilijk doen. Wat is trouwens makkelijker in een warm klimaat.
‘De Antillen is een zee’, zei doctor Da Costa Gomez, oprichter van een politieke partij die nu de grootste is, reeds een halve eeuw geleden. Eigenlijk zijn er alleen maar eilanden. Een eiland is een kosmos op zichzelf.
| |
| |
‘Hoe lang blijf je?’ vraagt je gastheer. Dan bedoelt hij niet hoe lang je bij hem blijft, maar hoe lang je op het eiland blijft.
‘Wanneer ga je weg?’ slaat op je vertrek van het eiland.
Er bestaat zoiets als een psychologie van het eiland. De eilandbewoner lacht instemmend als je hem dat vertelt, maar als je denkt meer te weten van het eiland, zal hij je tegenspreken. Wie niet op het eiland geboren is, blijft een vreemdeling. Ik kom nu vierentwintig jaar op deze eilanden en ik blijf een macamba, dat is een mens van overzee, van verre. Macamba is weliswaar een scheldwoord voor een blanke, maar ook gewoon een aanduiding, een definitie dus met rafels en gaten, zoals de meeste afspraken op het eiland rafels en gaten hebben.
Het eiland ontglipt je steeds, zes eilanden ontglippen je zes keer. De eilandbewoners vormen in al hun gastvrijheid een samenzwering tegen vreemdelingen. Het spreekwoord luidt: ‘Cielo y tera a haci un huramento ku nada lo no keda skondi’. Hemel en aarde hebben een overeenkomst dat niets geheim zal blijven. Op het eiland gaat men van de veronderstelling uit dat iedereen alles van iedereen weet. Men praat graag en vertelt elkaar nieuwtjes. Iets aan iemand vertrouwelijk mededelen is een tamelijk veilige manier om iets algemeen bekend te maken. Het spreekwoord duidt op de geslotenheid en beslotenheid van de eilandengemeenschap. Wij weten alles van elkaar. Het is tegelijkertijd niet waar. Ik heb dit jaar op verzoek van de vereniging Kousa Komun op Curaçao een lezing gegeven over corruptie. Ik noemde, sprekende over het heimelijk karakter van dit delict, mijn vibrerend gehoor van zwarte, bruine en blanke mensen, dit spreekwoord; ...dat niets geheim zal blijven; ze lachten dat het een lieve lust was. Het spreekwoord is dubbeltaal. Het eiland ontglipt je steeds.
De beslotenheid van een eiland als Curaçao, het dorpse karakter in de omgang met elkaar en met de bezoeker, de ‘vreemdeling’, staat op een merkwaardig gespannen voet met het internationale karakter van handel en verkeer op dit eiland. Dat geldt trouwens ook voor Aruba (zestigduizend inwoners) en St.-Maarten (tussen de dertigduizend en vijftigduizend inwoners, dat weet niemand precies, want illegale werknemers zijn goedkoop en kun je er zonder vorm van proces weer uitgooien en, als dat zo uitkomt, van het eiland afgooien. Op St.-Maarten is men dol op ‘zonder vorm van proces’, vooral de bazen en de overheden. Het koninkrijk, dus de Nederlandse minister, heeft dan weer de zorg voor ‘behoorlijk bestuur’ en mensenrechten, overeenkomstig het Statuut van dat koninkrijk. Maar die zorg zal hij nog wel een paar generaties hebben, want men spreekt van vervlechting met de maffia, maar dat heeft niemand ooit bewezen. Veel mafioze moorden vinden er trouwens niet plaats, want ook Sint-Maarten is een eiland voor toeristen, de rijkere uit Amerika. De casino's en stranden wachten bij de dure hotels. De ongekroonde koning van St.-Maarten is Claude Wathey, sorry dr. Claude Wathey. Hij werd doctor honoris causa aan een Venezolaanse universiteit. Wetenschappelijk
| |
| |
gesproken verdient hij dat, want wie het kapitalisme in zijn ongebreidelde vorm wil bestuderen, moet naar St.-Maarten. In dertig jaar tijd heeft Wathey van een geiten-eiland een toeristisch kapitaal-centrum gemaakt. Accoord, de buitenwegen zijn verrot, de krotten kruipen tegen de heuvels op, maar wie aan de stranden bij ‘Great Bay’, ‘Great Mullet Bay’ en ‘Little Bay’ blijft, heeft daar geen last van. Behalve natuurlijk als hij bestolen wordt. Hier werkt de oude criminologie nog: de armen stelen van de rijken. En Wathey zelf? Hij bestuurt zijn politieke partij die al decennia de baas is - men zegt dat deze nu gaat tanen -, Wathey zelf loopt of zit met een fles whisky in Frontstreet, waar de mensen hem advies komen vragen. Hij bezit, zegt men, een onbekend aantal miljoenen, maar aan een fles whisky heeft zijn onmiskenbaar grote intelligentie genoeg. Hij spreekt weinig in het openbaar, zoals vele slimme bestuurders. Hij heeft overal zijn mensen, is eigenlijk alleen maar adviseur. Hij antwoordde op vragen naar de maffia aan de Nederlandse journalist met een meewarige blik in zijn smalle gezicht met de slimme ogen iets van: ‘Men praat in Nederland zoveel over recht en rechtsstaat, maar mag men dan mensen blijven beschuldigen voor nooit bewezen feiten?’ Op langere zinnen zal men Wathey niet betrappen.)
St.-Maarten staat eigenlijk tussen haakjes in de Antillen, want geen van de andere eilanden weet er raad mee. Dit Bovenwindse eiland ligt achthonderd kilometer ten noorden van de drie Benedenwindse (Aruba, Bonaire, Curaçao) en bij St.-Maarten liggen de twee kleinste, de liefste ook: Saba (1000 inwoners) en Statius (1600 inwoners). Je moet over St.-Maarten vliegen om met een klein vliegtuigje op één van de twee te komen. De huidige Nederlandse minister van Antilliaanse en Arubaanse Zaken heeft in een bui van staatsrechtelijke overmoed - hij was hoogleraar staatsrecht - zojuist een voorstel gedaan om van de Bovenwindse eilanden en van de Benedenwindse eigen ‘landen’ te maken. Dat ziet er geo-politiek en op de kaart aardig uit: men knippe het bovenstuk los van het onderstuk. De Antillen is een zee. Maar het koninkrijk is geen knippatroon. Je kunt Saba en Statius toch niet opofferen aan een landsbestuur op St.-Maarten dat, zo zegt men, door en door corrupt is. (Iemand in Frontstraat, een Wathey-gezinde vroeg een telefoonaansluiting. Ofschoon deze schaars zijn, kreeg hij deze dezelfde dag. De volgende morgen kwam iemand uit Backstreet, een oppositie-gezinde, klagen dat zijn telefoon niet meer aangesloten was... Trouwens, als je de werklieden van de telefoondienst een kist whisky geeft - nee, geen fles natuurlijk, Hollander! -, dan is zo'n aansluiting ook veel eerder klaar. Ach, je moet de codes kennen van het eiland en op St.-Maarten moet je er nog een paar bij leren.)
Bovendien: men praat op de Benedenwinden graag over de corruptie op St.-Maarten. Is dat een bliksemafleider voor de vele corruptie-verhalen die van Curaçao en Aruba de ronde doen? Daar is een dik boek over te schrijven. Verhalen. Niets is bewezen, maar iedereen weet het zeker. En op de Bovenwinden kent men een spreekwoord dat ik alle roddelaars graag voorhoud: ‘When somebody is pointing at you, three fingers are pointing at himself.’ De lezer neme de moeite om te wijzen en dan naar de drie andere vingers te kijken. Hij ziet de dubbeltaal van het eiland.
| |
| |
Het is een boel kopzorg voor Nederland, al die eilanden met hun zelfbeschikkingsrecht, een eigen bestuur, gedeputeerden en een eilandsraad en daarboven nog de Antilliaanse Staten, het parlement, met eigen Antilliaanse ministers. Terwijl de Antillen niet bestaan, zeggen ze.
De Hollandse kopzorg wordt nog groter als we over Aruba praten. Aruba is een hoofdstuk apart. Aruba (60.000 inwoners) kreeg op 1 januari 1986 status aparte, dat wil zeggen het werd een eigen land, los van de Antillen met eigen Staten, eigen ministers, een minister-president, een procureur-generaal van justitie en, aangezien het in het koninkrijk bleef, een eigen gouverneur, vertegenwoordiger van Hare Majesteit de Koningin van Nederland. Die apartheid van Aruba is de logische consequentie van de eigenheid van het eiland en de speelbal-vertaling van de door Nederland gewenste onafhankelijkheid in een eigen soort independencia.
Aruba had vanouds maar één verlangen, los van Curaçao d.w.z. los van de centrale Antilliaanse regering die zetelt op Curaçao. Dat driftig verlangen werd in de jaren zeventig, de jaren dat Nederland op onafhankelijkheid aanstuurde, goed bespeeld door de Arubaanse politieke leider van die jaren, de ex-onderwijzer Betico Croes. Trouwens, de Arubaan is een heel ander volk met een heel andere geschiedenis dan de Curaçaoënaar. De Arubaan stamt van de Indiaan, bijna vierhonderd jaar geleden door de Spanjaarden uitgemoord op Curaçao of verdreven naar Aruba en Bonaire. De Arubaan is trots en zakelijk, maar heel anders zakelijk dan de meer commerciële Creool van Curaçao, wiens voorouders als slaven gekomen zijn. Zelfs de taal, het Papiamento, wordt op Aruba een beetje anders gesproken dan op Curaçao en de eilandbewoner accentueert liever de verschillen dan de overeenkomsten met het andere eiland.
Nederland heeft, in weerwil van de eilandelijkheid en al die bestuurslagen van raden, gedeputeerden, ministers hier, ministers daar - een beetje slimmerik is in de Antillen wel eens gedeputeerde of minister geweest -, altijd weer die eilanden bij elkaar willen houden. De Antillen is een zee, riepen ze terug, maar de Hollander zag tweehonderdvijfenzestig miljoen guldens toch niet in zee verdwijnen? Integendeel, de Antilliaanse handen wisten ze aardig op te vangen, al was daarna niet altijd even zichtbaar wat ermee gebeurde.
Terwijl Nederland en België een provincie van Europa worden, terwijl in Nederland naar grotere bestuurlijke eenheden wordt gestreefd, grotere gemeenten enzovoorts, willen de tweehonderddertigduizend Antillianen zich opdelen in landen van 150.000 (Curaçao), 60.000 (Aruba), 12.000 (Bonaire), 30.000 (Sint-Maarten), 1600 (Statius), 1000 (Saba). Ieder van de eilanden en eilandjes beroemt zich op eigen geschiedenis, eigen bevolking en afstamming (kleurverschillen van lichtbruin, lichtbruin tot donkerbruin en donker-donkerbruin en zwart, voor een macamba onzicht- | |
| |
baar, krijgen in het Papiamento eigen namen), een eigen cultuur, een eigen taal - Papiamento op de Benedenwinden, Engels op de Bovenwinden, en dat Papiamento en dat Engels allemaal weer verschillend per eiland -. Die taal- en cultuurverschillen zullen niet groter zijn dan die tussen West- en Oost-Vlaanderen, die tussen Gelderland en Overijssel, die tussen Twente, Salland en de Achterhoek, maar het eiland is een eigen kosmos, waar men de zon in de eigen zee ziet doven en daaruit weer ziet opkomen. Op een eiland praat je al gauw in termen van het heelal. Daar kan die Europese Nederlander met termen als ‘grotere bestuurseenheid’ niet tegen op en als hij dat wel denkt te kunnen, is hij een macamba, dus iemand die in principe al niet begrijpt wat hier gebeurt.
Aruba runt nu vijf jaar zijn eigen land en in het Statuut van het Koninkrijk staat dat het in 1996 eruit moet en een eigen staat zal worden, los van het koninkrijk. Maar dat willen de Arubanen niet Ze willen een Nederlands paspoort en Nederlandse ontwikkelingshulp-Antilliaanse-stijl, de lusten van Europa 1992 en nog zoveel meer dat hun aan het koninkrijk bindt. Dus dat werd ‘pijpen springen’ (Bula pipa): door allerlei manipulaties proberen van de afspraak af te komen. ‘E ta bula pipa’ is een gezegde dat waarschijnlijk ontstond na de vestiging van de olieraffinaderijen op Aruba en Curaçao. Die eindeloze rijen pijpen lijken op koninkrijkswetten...
Nederland toont nu bereidheid om die dreigende onafhankelijkheid van Aruba te schrappen en sind 1990 ook die van de Antillen, maar ja, dan zou Nederland toch wel graag zien dat er wat minder bestuurslagen zouden zijn. Dus is Nederland weer allerlei constructies aan het bedenken, terwijl Aruba en de Antillen aan het onderhandelen zijn. Want onderhandelen kunnen ze! Dat zit ze in het bloed. En de Nederlander is wel een talentvolle koopman, maar de Caribische handel en onderhandel zijn niet zijn sterkste kant. Bovendien zit de dominee de koopman nogal eens in de weg. Als het om ontwikkelingssamenwerking gaat of bij kleurverschillen, buigt dominee bij voorbaat het antidiscriminatoire hoofd, soms zo diep dat het weer op discriminatie lijkt.
Ach, zover hoef je niet eens te gaan om te begrijpen wat er schort. ‘De kont moet zich bewegen op het ritme van de trom’ (Segun e tambu ta bai asina tambe e sanka mester baila). Je moet je aanpassen. Dansen is belangrijk voor de Antilliaan. De schoonheid van Antilliaanse vrouwen wordt mede beoordeeld naar een, liefst niet te kleine, kont. Dat is tegengesteld aan de westerse mode, waar de kont weggewerkt wordt en zelfs achterwerk of queu heet.
De lezer heeft al begrepen dat het er mij in dit essay niet om gaat staatkundige oplossingen aan te dragen. Ik heb de staatkundige capriolen benut om de botsing en ontmoeting van culturen uiteen te zetten. Wat er gebeurt als je van een land koloniën maakt, wisten we al. Maar wat gebeurt er als je de ex-kolonie kwijt wil, niet kwijt kan en er fatsoenlijk mee om wil gaan? Het post-kolonialisme voorbij, ben je tot elkaar veroordeeld, een stukje Europa en een stukje Caribbean. Sinds Nederland in
| |
| |
1990 tenslotte ging accepteren dat de Antillen bij Nederland zullen blijven, ligt - dank zij Gorbatjov - Curaçao dichter bij Rusland dan een jaar tevoren. De Caribbean verbonden met Europa, dat is een mooie mondiale gedachte.
Je moet je, éénmaal met elkaar verbonden, hoe je het wendt of keert, erin verdiepen, in de cultuur, de economie en dus ook in de ecologie - want al die duizenden toeristen scheiden wat af in die zee. Maar wat zijn in de politiek tweehonderdzestigduizend mensen op achtduizend kilometer afstand? Een ondergeschoven portefeuille, waar geen politieke eer mee te behalen is op het Binnenhof.
Ik vind tweehonderdzestigduizend mensen op zes eilanden (het zijn met klein-Curaçao en klein-Bonaire trouwens acht eilanden, en St.-Maarten is voor de helft Frans dus zijn het er eigenlijk zevenenhalf - het eiland ontglipt je steeds -) in het Caribisch gebied met al die expressies, emoties en ontwikkelingen boeiend, belangrijk en de moeite waard.
Waarom?
Dan kom ik terug op Deleu's tweespalt tussen Nederland en Vlaanderen of de driespalt, met Frankrijk en Wallonië erbij - de Vlaamse kwestie ontglipt je steeds. Ik leef over de grens, ‘voorbij de grens’, zou Deleu zeggen. Ik voel me goed in Vlaanderen, zoals ik me goed voel op de Antillen. Op mijn gemak. Mijn voorouders zijn Vlaams en ook wat Frans, mijn grootvader op wie ik zou lijken, had een Columbusachtige trek naar de verte. Ik blijf bij Deleu's metafoor van vaderland en moederland.
Mijn moederland? De taal van het moederland is niet de mijne. O ja, ik schreef een Antilliaans spreekwoordenboek, vooral bestaande uit Papiamentse spreekwoorden, samen met een Curaçaoënaar. Maar ik kom hier telkens een te korte tijd om Papiamento, mengelmoes van Portugees, Nederlands, Spaans, Engels en een Afrikaanse taal, actief te beheersen. Lang genoeg om de melodie van de taal te kennen, te dansen en te deinen, te kort om de tekst te zingen. Deze taal is warm, maar arm, armer dan zoals Deleu het Vlaams arm duidt. Rijk aan gevoel, arm aan intellectuele nuance. ‘Op die manier’ schrijft hij ‘denk ik mijn vaderland lief te hebben en mijn moeder te eren:’ Dat is bij mij dus andersom. Ik heb mijn moederland, ondanks alles, lief en eer mijn vaderland, ondanks alles.
De vergelijking Vlaams-Papiamento gaat maar een beetje op. De Vlaming spreekt zijn taal met zes miljoen mensen en maakt zich sappig verstaanbaar aan nog eens vijftien miljoen Nederlanders. Een verrijking voor de taal van die vijftien miljoen. Het Papiamento beperkt zich tot de bevolking van tweehonderddertigduizend Benedenwinders en het wordt buiten die drie eilanden niet verstaan. Dat is niet handig met een International Trade Centre, in het internationaal handelsverkeer, met een
| |
| |
regionale universiteit en Nederlands recht. Evenals het Vlaams hoort het Papiamento bij het emancipatieproces, maar anders dan in Vlaanderen staat de eigen taal op gespannen voet met de economische ontwikkeling.
Wel identiek met Deleu's observatie in Vlaanderen is het verschijnsel van het particularisme. ‘Het particularisme wordt altijd weer gevoed door die oude vrees te worden “verhollandst”. Dat leidt meestal tot chagrijnige stukjes of stellingnamen...’ Het particularisme op Aruba en Curaçao blijkt wel erg minuscuul te zijn als prof. H. Brugmans, ere-rector van het Europa-college, in zijn rede Taalunie de volgende tien jaar uitgesproken te Brugge in 1990, ertegen waarschuwt ‘dat wij ons, met z'n twintig miljoen, niet mogen opsluiten in uitzichtloos provincialisme’. Op de lijn Saba Curaçao-Nederland-Europa dringt de relativiteit van de begrippen klein en groot zich sterk op...
Het Nederlands is de rechtstaal en in veel opzichten de staatkundetaal. Woorden als ‘openbaar bestuur’ hoor je in Papiamentse toespraken erdoorheen gebruiken. Bij alle verschillen is iedereen het over één ding hartgrondig eens: men wil recht van Nederlands fabrikaat. De meeste rechters komen uit Nederland: blanke, rechtlijnige jongemannen met een snelle referendarisstijl, die zekerheid geven in al het ongewisse, warm smeltende, steeds bederfelijke klimaat. De voornaamste zekerheid voor mensen, voor handel en maatschappelijk verkeer, is rechtszekerheid. Dat moet in het Nederlands.
Zelfs in Indonesië, honderdzestig miljoen inwoners, vragen de juristen om de jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden. Indonesische juristen leren Nederlands om hun recht te begrijpen.
Het Papiamento is volkstaal, de enige taal die het volkskind kent als het op de lagere school komt. Hier pas leert het kind Nederlands. Spaans en Engels hoorde het op televisie en radio, Nederlands wel eens in de stad, maar Papiamento is hem met de paplepel ingegeven. Nederlands moet. Als het kind verder zou leren, Mavo of de middelbare school, daarna meestal in Nederland met de Nederlandse studietoelage, dan moet Nederlands geleerd worden. Deze taal ligt ver van het Papiamento, wat de klank betreft verder dan Spaans en Portugees.
De warmte van het Papiamento is vergelijkbaar met die van de Vlaamse taal. Het land ook, voor mij. Ja er is veel vergelijkbaar met Vlaanderen, voor mij, maar de vergelijking ontglipt je, zoals het eiland...
Mijn vriend op Saba heeft mij deze reis opnieuw aangeboden begraven te worden in zijn tuin. Dat is een vriendschappelijk aanbod in een cultuur waar familieleden in de eigen tuin begraven worden. Wij zaten aan de lunch met een Statiaan en deze beloofde mij de doodkist te maken. Mijn Sabaanse vriend toonde mij een foto van zijn buurman die zijn graf aan het graven was. In zijn eigen tuin. Op de volgende foto was hij erin gaan liggen om te kijken of het paste. De schop stond ernaast. Het paste. Daar dronken ze samen een whisky op.
‘Je eigen graf graven’ betekent hier dus wezenlijk iets anders dan in Nederland.
| |
| |
Als de man een doodkist aflevert voor de gestorvene, begint hij een nieuwe te maken. Er is er dus altijd één in voorraad. Als je hem de volgende dag hoort timmeren, denk je aan de gestorvene. Dat doe je toch wel op Saba, die lieflijke oliebol in de oceaan. Als je langs de fraai onderhouden tuinen achter de meestal eenvoudige huizen wandelt, kijk je uit over de blauwe oceaan, zover het oog reikt. De wereld een eiland in het heelal.
| |
Literatuur:
jozef deleu, Mijn vaderland is de Nederlandse taal, Uitgeverij Kritak, Leuven, 1990.
peter hoefnagels en shon w. hoogenbergen, Antilliaans Spreekwoordenboek. Met tekeningen van Elis Juliana. Uitgeverij De Curaçaosche Courant, 1980. Wordt opnieuw uitgegeven door Uitgeverij Thomas Rap, Amsterdam, herfst 1991.
j.m. schrils, De democratie in gevaar, Van Gorcum Assen, 1990. Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer, 1969-1990, Begrotingsbehandelingen en beleidsdebatten Nederlandse Antillen en Arubaanse Zaken.
hendrik brugmans, Taalunie de volgende tien jaar, in De Nederlandse Taalunie, Publikatieblad november 1990.
|
|