dat alle grote problemen van deze tijd steeds weer naar de achtergrond worden verschoven’ (p. 164). Deze fundamentele kritiek wordt echter niet ingepast in een verdere analyse, bijvoorbeeld van het verschil tussen solidariteit en integratie op basis van ‘toegeschreven’ (b.v. taal, ras, natie, enz.) dan wel van ‘verworven’ eigenschappen (b.v. beroep, sociale categorie, enz.), een klassiek en analytisch vruchtbaar sociologisch onderscheid. In plaats daarvan is het laatste deel van het boek een compilatie van enige - vaak al wat oudere - teksten van Dierickx over de concrete vormgeving van de staatshervorming. Het boek glijdt daarmee langzaam af van een op hoog abstractieniveau ingezette analyse naar een apologie van de eigen parlementaire initiatieven. Tegelijkertijd wordt het doel van het boek onduidelijker: gaat het hier om een vooral theoretische, politiek-ideologische oefening (zoals de centrale delen van het boek doen vermoeden) of om een vooral politiek-tactische uiteenzetting, deels ook ten behoeve van de eigen achterban (zoals de laatste hoofdstukken en de bijlagen doen vermoeden)?
In het veel beknoptere ‘Het monetaire en de macht’ houdt Dierickx wel consequent een theoretische lijn aan. Het gaat daar om een analyse van ‘het geld’ - inclusief begrippen als ruilwaarde, gebruikswaarde, enz. -, van ‘de macht’ - inclusief processen van (succesvolle) machtsverwerving - en van het verband tussen geld en macht. Laat Dierickx zich in ‘Mens en natie’ leiden door (citaten van) enige klassieke auteurs, in ‘Het monetaire en de macht’ bouwt de auteur een eigen begrippen- en analysekader op. Die poging is, met respect, niet geslaagd. De belangrijkste reden daarvoor lijkt mij dat Dierickx teveel op eigen kracht vaart en al te weinig gebruik maakt van de basiskennis en de verworvenheden van de politieke filosofie, de politieke sociologie, enz.: al in ‘Mens en natie’ valt op dat Dierickx de auteurs die hij behandelt niet situeert binnen de sociaal-historische context waarin zij schreven, nauwelijks gebruik maakt van voorgaande interpretaties van hun werk, voorbijgaat aan nieuw verworven inzichten, enz. Het niet hanteren van deze in het wetenschappelijke ambacht gebruikelijke methoden is in ‘Het monetaire en de macht’ nog opvallender - én storender! Het leidt er bijvoorbeeld toe dat alleen al in het hoofdstuk over ‘de macht’ minstens tien passages zijn aan te wijzen waar Dierickx de plank politiek-wetenschappelijk eenvoudig misslaat: het gaat dan over de tweedeling die hij in de politieke wetenschap meent aan te kunnen brengen (p. 25), over de wijze waarop hij Easton en het gehele politieke systeem-denken terzijde schuift (p. 26, 28 en volgende), over zijn wel bijzonder vreemde interpretatie van Weber (p. 26), over de wijze waarop hij met Dahl omgaat (p. 40), enz. Vooral aanleunend bij de Jouvenel lanceert hij tenslotte een ‘eigen’ definitie van politiek die mij noch theoretisch, noch strategisch meer duidelijkheid en
perspectief lijkt te bieden dan de wat klassiekere benaderingen, integendeel.
Dierickx is een bewogen en bevlogen politicus. Uit eerdere publikaties en uit zijn politiek optreden was zijn belangstelling voor de grondslagen van de samenleving en de politiek al gebleken. Hij onderscheidt zich daarmee van veel van zijn collega's beroepspolitici. Met ‘Mens en natie’ en ‘Het monetaire en de macht’ heeft hij zonder twijfel bij willen dragen aan het politieke denken in Vlaanderen: hij prikt genadeloos door het particularisme, zo niet het provincialisme van veel ‘federalistisch’ denken en toont hoe vernietigend het nationaal-economisme voor mens en milieu is. Het is echter jammer dat Dierickx die analyse niet wat zorgvuldiger en systematischer heeft aangepakt: allereerst heeft hij daardoor, theoretisch gesproken, de kans gemist een diepgaandere analyse van allerlei particularistische integratiekaders en het politieke gebruik en misbruik daarvan te maken. In de tweede plaats heeft hij, strategisch gesproken, de kans gemist zijn tegenstanders te laten zien langs welke wegen burgers er toe kunnen worden bewogen andere dan particularistische solidariteits- en integratiekaders te laten prevaleren.
P. Leroy
l. dierickx, De groene idee, mens en natie, en l. dierickx, De groene idee, het monetaire en de macht, beide gepubliceerd als afzonderlijke uitgave van het tijdschrift Kritiek, Gent, resp. 202 en 62 p.