Literaire wandelingen door Brussel
Qua thema vergelijkbaar met de Nederlandse uitgaven over de relatie van de grote steden met de literatuur (Amsterdam, Den Haag) maar verschillend in opzet en zorg voor het fraaie uiterlijk (keurig gebonden, voorzien van foto's en plattegronden), bieden de Literaire wandelingen door Brussel van Marcel van Nieuwenborgh (Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 1990) voer voor reizigers en lezers die op de een of andere manier in deze Europese hoofdstad geïnteresseerd zijn. Twaalf hoofdstukken vertellen over het doen en laten, de belevenissen en de gewoontes van bekende buitenlandse schrijvers die voor kortere of langere tijd Brussel aandeden. Van Baudelaire tot Joyce, via Balzac en Byron. De titels van de hoofdstukken zijn in het algemeen pakkend, beloften van onthullende en aangrijpende verhalen (‘Balzac, piraatuitgaven en een oplichter gevat’), ‘De autobanden van Mirbeau sprongen van het lachen’, ‘J.-K. Huysmans vond hier geen chloor voor zijn ziel’. De schrijver beperkt zich echter niet tot anekdotes. Hij heeft het ook over edities van de werken van zijn schrijvers, over hun uitgevers en, bijvoorbeeld, hun ervaringen met de justitie. Zo horen wij dat Verlaine eens in het Justitiepaleis, zo lelijk ‘dat hij er zelfs niet ter dood veroordeeld zou willen worden’ een voordracht heeft gehouden over zijn gevangeniservaringen. Hier werd hij namelijk twintig jaar eerder, niet ter dood maar tot het maximum van twee jaar opsluiting en 200 frank boete veroordeeld. In Brussel, achter de tralies, schreef hij de sober-mooie verzen: Le ciel est par-dessus le toit, / si bleu si calme... Volgens Octave Mirbeau was de belichaming van de belgitude de Brusselse advocaat Edmond Picard ‘die zowat alle grote processen van uitgevers en auteurs pleitte, liefhebberde zelf wat in de schone letteren’. Natuurlijk met het Belgische accent ook in de Brusselse theaters, ‘zelfs -
Mirbeau dixit - in vertoningen waarin niet werd gesproken: de danseressen hadden het in hun benen’. Marcel van Nieuwenborgh vindt het niet nodig de volgende uitspraak van Mirbeau te vertalen ‘Qu'on parle flamand en Flandre, wallon en Wallonie, mais je vous en prie, Monsieur Picard, qu'ils continuent de parier, à Bruxelles, ce beige que vous parlez si bien. Car si toute la Belgique est merveilleusement flamande, Bruxelles n'est que beige, irréparablement beige’.
Het boek gaat dus grotendeels over de manier waarop de buitenlandse beroemdheden Brussel hebben gezien, waar ze hebben gewoond, rondgelopen, gedineerd, wie ze er ontmoetten of in dienst hadden. Daarnaast biedt het, naar aanleiding van hun avonturen, beschrijvingen van andere personen en de algemene sfeer van de tijd.
In het hoofdstuk ‘Lord Byron was geen hooligan’ (in de Franse versie van het vertaalde boek heet het ‘Le bal de la comtesse’!), over de tien dagen die de dichter in Brussel doorbracht wegens wagenpech, leren we ook veel over een andere Britse dichter en romancier, Walter Scott, over toeristische uitstapjes die beiden maakten naar het slagveld van Waterloo, en natuurlijk over het mondaine bal dat op de vooravond van de beroemde slag een aantal helden, onder wie Wellington, een aangename afleiding had verschaft, en over het succes dat Byron in Brussel pas na zijn dood zou vinden. Verder lezen wij een goed verhaal over Charlotte Bron-