Dichten zonder zelfrijzend bakmeel
Na de poëziebundels De einders tegemoet, De laatste dingen (1983) en Klein museum (1987) breekt Victor Vroomkoning met Echo van een echo nu door tot de wereld van de grote uitgeverijen, en daarmee waarschijnlijk tot grotere bekendheid. Hij profileert zich als dichter van spreektaalachtige verzen over het wel en wee van het dagelijks leven, en voorziet dit in de eerste afdeling van zijn nieuwe werk met tal van poëticale uitspraken. De allereerste regels luiden: ‘Een gedicht is wat het is, / niet van gisteren of van morgen, / vers als de vrouw die ik nu / streel. Ik ken haar niet’. De laatste regels van hetzelfde gedicht luiden: ‘(..) ik streel wat ik zie. / Een gedicht kent geen verdriet, / geen hoop. Het is zorgeloos zichzelf’. Regels in het midden melden dat dichten doodgaan is ‘ieder vers opnieuw’ en ‘steeds leeg beginnen’. Het klinkt nogal bekend, afgezien van de vergelijking met de vrouw, die functioneel blijkt: dichten en liefhebben staan op één lijn, net zoals liefde en gedicht. Bij beide gaat het om het met verwondering strelen van wat is, zonder geheugen, verwachting of heimwee, steeds vers, fris, schuldeloos.
In het tweede gedicht wordt de formule gegeven: ‘Ik moet het doen met wat ik heb (..) Dit, hier, nu’ De dichter ‘maakt niets uit niets, zelfrijzend bakmeel van taal laat hem koud’, zijn verzen ‘smaken naar hetzelfde’. Ook in de derde tekst is een gedicht ‘als lente, je vrouw: hetzelfde, even nieuw’. In het vierde gedicht is de kapper een dichter, omdat hij de ‘ik’ een nieuw gezicht geeft. In het vijfde blijkt het ‘hier en nu’ niet te werken als het geënsceneerd is; alleen het ‘natuurlijke’ levert inspiratie, en wel direct, zodat er onmiddellijk gehoor aan gegeven moet worden. In het zesde gedicht wordt dan ook gesteld dat een gedicht als onweer komt aanwaaien, en dat onweer tot ontlading komt zoals waanzin kalmeert in een gedicht.
In de volgende twee afdelingen wordt het ‘dit, hier, nu’ waar gemaakt, zij het vaak in terugblik. De lezer wordt betrokken bij het zeer persoonlijke leven van een ouder wordende ‘ik’, bij zijn vrouw, zoon en ouders, en het is duidelijk dat hij veel van hen houdt. De moraal van dit dichtend / liefhebbend beschouwen van het ‘dit, hier en, nu’ is: niets blijft, maar alles herhaalt zich, alles wat is, is zoals het was, hetzelfde, maar nieuw- echo van een echo. Ook het gedicht is een echo; het legt het hier en nu vast, zodat het als toen echoot in een later nu.
Victor Vroomkoning (o1938).
Zie de regels ‘Geluk bij dit geluk ik houd / ze vast op dit papier’; zie ook de titel van de vorige bundel:
Klein museum.
Dichten als het liefhebbend in taal vastleggen van het hier en nu:er is niets tegen, maar je zou wensen dat er dan iets met de taal gebeurde. Een consequente uitwerking van het afzien van het ‘zelfrijzend bakmeel van taal’ kan heel interessant zijn, en zou inderdaad ‘spreektaal’ kunnen betekenen. Maar moet men zich dan óók van plat blijvende beeldspraak bedienen? (of van beeldspraak überhaupt?). Of het nu gaat om personificaties (‘Terwijl je bomen hoort staan / huiveren, de tulpen om vijf / uur sluiten (..)’, om metaforen in engere zin (‘het laken in de tuin’ voor sneeuw, waarnaar het erotisch-romantisch gestemd echtpaar hand in hand kijkt), of om vergelijkingen(‘de roos die als confetti / op zijn schouderes sneeuwde’), de oncreativiteit van het taalgebruik maakt het dagelijks brood als gebak onverteerbaar.
Soms zijn de verzen ontroerend, zoals ‘Vuilniszakken’, over oude ouders bij een bushalte. Soms zijn er aardige regels, zoals ‘Je moet wel erg van iemand / houden, wil je vergeten hoe het was’, of ‘Zij bestaat niet stil’, en een plas ‘waar kinderen de zee in kunnen leren’. Jammer dat de laatst geciteerde vondst nog eens wordt gebruikt in deze bundel, en wel in een gedicht dat ik hier weergeef, omdat het nog iets raadselachtigs heeft