De boeiende correspondentie tussen Isabelle de Charrière (Belle van Zuylen) en Benjamin Constant
Sinds een paar decennia groeit de internationale faam van Belle van Zuylen / Isabelle de Charrière verrassend, maar het meest spectaculair in haar geboorteland, Nederland, waar zij voor de meesten niet méér was dan een naam zonder inhoud. Zij is nu ‘in de mode’: de expositie op Slot Zuylen vorig jaar ter herdenking van haar 250e geboortedag trok meer dan 6000 bezoekers; de integrale correspondentie met Constant d'Hermenches en Boswell, Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid (G.A. van Oorschot, 1987) kreeg diverse herdrukken en werd in duizenden exemplaren verkocht; verscheidene werken werden vertaald en herdrukt. De uitgave van de Ouvres Complètes (1979-1984) (O.C.) eveneens bij de Amsterdamse uitgever Van Oorschot heeft daar in binnen- en buitenland de basis voor gelegd.
In een vertaling van dezelfde kwaliteit als de eerste briefwisseling, van Greetje van den Bergh, verscheen nu, ook weer bij Van Oorschot, een tweede, ‘Je bent een allerbeminnelijkste dwaas’, Belle van Zuylen in briefwisseling met Benjamin Constant.
De correspondentie met Benjamin Constant, een neef van d'Hermenches, vangt aan in juni 1787 en eindigt op 10 december 1805, twee weken voor de dood van Isabelle de Charrière. Werd die met de oom, die vrij volledig is, slechts zelden door andere brieven onderbroken, die met de neef vertoont vele lacunes. In het begin ontbreken de brieven van Isabelle de Charrière (zoals Belle toen heette), omdat ze door Benjamin in een boze bui werden verscheurd, aan het eind ontbreken de zijne. De correspondentie staat overigens in de editie van de Oèuvres Complètes over vier delen verspreid, en al is het een voordeel in de vertaling dat de brieven in 450 blz. bijeengebracht zijn, een aparte uitgave mist reliëf door het ontbreken van veel gegevens over haar leven in die tijd uit andere brieven. Daarbij zagen Isabelle en Benjamin elkaar soms lang achtereen en zijn ons van hun gesprekken alleen wat terloopse toespelingen bekend.
Desondanks is deze uitgave niet minder boeiend dan de vorige, in sommige opzichten zelfs boeiender door de bewogen tijd, de Revolutie, wat eraan voorafging en er op volgde, die hun vriendschap beïnvloedde. Belle was nog geen 20 toen ze de 37-jarige d'Hermenches in Den Haag leerde kennen, Benjamin 19 toen hij de 46-jarige Isabelle ontmoette in een Parijse literaire salon. Het leeftijdsverschil geeft een intrigerend karakter aan hun relatie, die verschillende fasen kenden. De eerste bewaarde brieven van Benjamin zijn die van een verliefd romanticus. Isabelle blijkt die tot zijn ergernis niet met hetzelfde vuur te hebben beantwoord. Later werd hun verhouding beïnvloed door verschillen van politiek inzicht. Hun vriendschap kreeg een beslissende slag toen Benjamin, op aanraden van Madame de Charrière, kennis had gemaakt met de jonge schrijfster, dochter van de rijke Jacques Necker, Germaine de Staël, en voor haar gewonnen werd. Hij wist dat Isabelle een afkeer had van houding en stijl van deze vrouw die zij als een parvenue beschouwde. Zij was diep gekwetst door zijn keuze. Zij had hem steeds gestimuleerd, maar nooit zijn politieke ambities gevolgd. Bij Mme de Staël vond hij daarvoor meer gehoor en kon hij ze beter ontplooien. Van de aanvang af van hun vriendschap had Isabelle de Charrière voorvoeld dat zij zich niet totaal aan Benjamin kon binden en dat dit haar lot zou worden. Haar verdriet was er niet minder om en pas na de ‘breuk’ gaf ze toe hoezeer zij altijd van hem had gehouden. Er werden nog wel brieven gewisseld, maar de toon veranderde.
Wanneer Mme de Staël bijdroeg aan de politieke roem van Benjamin, voor zijn literaire faam dankt hij veel aan Mme de Charrière met
Isabelle de Charrière (Belle van Zuylen) (1740-1805).
zijn roman
Adolphe (en zijn postuum verschenen roman
Cécile) die zij niet meer gekend heeft, en niet omdat hun relatie erin ter sprake komt. D.M. Wood heeft in de ‘Lettre de Zuylen et du Pontet’ van september 1985 aangetoond hoe groot hier de invloed van
Caliste van Isabelle op de ideeën van Benjamin was. Tijdens zijn verblijven in Colombier schreven zij samen aan een onvoltooide roman,
Lettres de d'Arsillé fils, de Sophie Durfé et autres (O.C. IX). Wood laat zien hoe hier de lijn loopt van
Caliste naar Benjamins
Adolphe.
Ook aan Lettres trouvées dans des porte-feuilles d'émigrés (O.C. VIII) werkten ze samen. Ik vermeld dat om een andere reden. Misleid door een publikatie van Gaullieur werd in de O.C., zij het met reserve, een brief daaruit als een authentieke brief van Constant opgenomen (br. 771, dl. III); in de Errata, dl. VI, werd dit recht gezet. De vertaalster blijkt niet altijd rekening te hebben gehouden met de errata, want deze brief werd als authentiek opgenomen, terwijl een andere (726 dl. III), waarvan het origineel pas later werd ontdekt, ongecorrigeerd werd vertaald.
Over de wederom uitstekende vertaling past het nauwelijks een opmerking te maken, al spijt mij