Louis Paul Boon (1912-1979).
om zodoende plaats te maken voor een nieuwe, andere én betere visie. Hij stelt overigens heel terecht dat het esoterisme en het occultisme in al hun vormen een grote invloed hebben gehad op Boon en een belangrijk deel van zijn werk wezenlijk hebben bepaald. Deze invalshoek - Boon was b.v. gefascineerd door de Tarot - werpt inderdaad een interessant licht op (veel van) Boons werk. Dat blijkt ook hier ten overvloede uit Leus' bijdrage ‘Tekens verklaren’: ze bevat een indringende analyse van de symboliek in
Zomerdagdroom en in
De meisjes van Jesses. Boons werken zijn, nog steeds volgens Leus, zovele illustraties van de tegenstelling tussen heidendom en christendom; zijn symboliek heeft steeds tot doel de overwinning van de joods-christelijke godsdienst op het heidendom, van de wetenschap en de techniek op de natuur, en van de frustratie op het lust-principe uit te beelden.
In hetzelfde boek blijkt echter ook nog waartoe een dergelijke ‘exclusieve’ of onverdraagzame interpretatiewijze - hoe relevant die op zich ook moge zijn - kan leiden: tot een discussie ‘onder commentatoren’ die allen menen het gelijk aan hún kant te hebben.
Het bijzonder omvangrijke opstel ‘Kleine Apocalyps’ (meer dan 250 pagina's) waarmee co-editeur Kris Humbeeck de bundel afsluit, zet in als een benadering van Boons werk in het teken van de moderne mobiliteit (Humbeeck kiest als uitgangspunt het beeld van de trein). Maar deze lectuur kronkelt al gauw langs de zijpaden van de confrontatie met de divergerende Boon-interpretaties. Humbeecks polemische uiteenzetting is niet alleen gericht tegen de symbolische en allegorische lectuur van Leus maar ook nadrukkelijker, tegen de publikaties van wat hij ‘de Nijmeegse school’ noemt, d.w.z. Bert Vanheste en diens medewerker J. Muyres. Hun visie op Boon wordt hier samengevat als ‘L.P.B., opkomst en ondergang van de socialisme’ Tevens is duidelijk waar de meningsverschillen uiteindelijk om draaien: rond de ideologische positiebepaling van de schrijver.
De ongemene felheid waarmee de ‘Nijmeegse’ visie wordt bestreden schiet, door haar overdrijving zelf, m.i. gedeeltelijk haar doel voorbij. Bovendien steekt ze ook negatief af bij het zoveel rustiger standpunt van P. de Wispelaere (en dat zal in deze context wel niet de bedoeling zijn geweest), die zich met zijn studies over de ironie en over structuuraspecten in Boons werk tot dusver buiten alle felle polemiek heeft gehouden. Waarom, zo vraag ik me af, is deze gelijkhebberigheid zo nodig? De geschiedenis leert ons toch dat niemands ‘gelijk’ ooit ‘definitief’ is. Het boek bevat overigens nog twaalf andere opstellen waarin diverse aspecten van Boons werken worden belicht, zonder expliciet strijdlustige waarheids-pretenties.
In de marge van het hele gebeuren kan hier ook even aandacht worden gevraagd voor de memoires van Jeanneke Boon. Het is een authentiek ‘document humain’ over de ervarings- en leefwereld van Boons vrouw; maar het bevat ook enkele gegevens die voor Boon-biografen van belang zullen zijn. Zo wordt duidelijk dat Boon op het einde van zijn leven erg ‘levensmoe’ werd; hij liep rond met zelfmoordideeën, dronk overmatig en werd hierdoor soms agressief; toen hij stierf had hij ‘pillen geslikt’. De memoires van Jeanneke Boon zijn gebaseerd op interviews met Herwig Leus, die het geheel heeft uitgeschreven en gestileerd. Sommige passages, vooral aan het einde van het boek, vertonen een directheid die zonder meer aangrijpend is.
Anne Marie Musschoot
Louis Paul Boon, Schrijver. Een bundel opstellen onder de redactie van Kris Humbeeck & Paul de Wispelaere (M.m.v. Stef Heyvaert). Restant, XVII (1989), 4 - LP. Boon-Documentatiecentrum, Antwerpen, 1989, 604 p.; uitvoerig geïllustreerd o.m. met plastisch werk van Boon.
jeanneke boon, Memoires, HouteKiet, Antwerpen-Baarn, 1990, 144 p.