Brieven van oom, tante en neef Roland Holst
De dichter A. Roland Holst heeft met zijn oom Rik (de kunstenaar Richard N. Roland Holst, een broer van zijn vader) en tante Jet (de dichteres Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk) een relatie gehad die boven de gebruikelijke familiebanden uitsteeg. Tussen deze drie mensen is er een warme vriendschap geweest, die zich onder meer uitte in een briefwisseling waarvan nog 282 brieven bewaard zijn gebleven. Die zijn geschreven tussen 1908 en 1952; het was een tijd toen de telefoon nog niet het epistolair verkeer had overwoekerd. Van deze correspondentie tussen de drie Roland Holsten is nu een uitgave verschenen, een omvangrijk deel in de fraaie serie Privé-domein, ingeleid, toegelicht en geannoteerd door Erik Menkveld en Margaretha H. Schenkeveld. De laatste verzorgde tien jaar geleden, in 1981, ook de editie van de brieven die A. Roland Holst aan zijn vriend Marius Brinkgreve schreef, een uitgave die eveneens in Privé-domein werd gepubliceerd.
De precieze titel van het boek onthult iets over de samenstelling: A. Roland Holst, Briefwisseling met R.N. Roland Holst en H. Roland Holst-Van der Schalk. Deze formulering geeft aan de neef de hoofdrol bij de correspondentie en die rol heeft hij te danken aan de kwantiteit van zijn aandeel: 136 brieven zijn van hem.
Terecht wordt in de inleiding gewezen op de merkwaardige samenstelling die deze correspondentie heeft. In het boek staan 280 brieven in chronologische volgorde afgedrukt. Eén brief van Oom Rik was niet nauwkeurig te dateren, en deze is samen met een polemische tekst van Richard Roland Holst - mogelijk een fragment uit een brief - als bijlage opgenomen. De correspondentie tussen de drie familieleden is hoofdzakelijk in de periode van 1908 tot 1938 gevoerd. In december 1908 keerde A. Roland Holst uit Oxford, waar hij was gaan studeren, terug naar Hilversum, waar zijn ouders woonden. Zijn oom verwelkomde hem met een brief van 4 december (waarvan alleen het begin bewaard is) in twee landen: in Holland en in ‘die andere dreven’, het ‘Land der Letteren’. Want tot blijde verrassing van oom en tante had hun 20-jarige neef zich met een eerste publikatie in het blad De XXe Eeuw als erkend dichter ontpopt.
In 1938 overlijdt Richard Roland Holst, en dan houdt de briefwisseling abrupt op. Weliswaar zijn er nog tien brieven van Henriëtte Roland Holst aan haar neef, als laatste een felicitatie bij zijn 64e verjaardag in 1952, maar de inleiding noemt dit tiental terecht een ‘coda’. Deze ‘nagekomen’ brieven lijken te accentueren dat de werkelijke briefwisseling tussen de familieleden zich in de dertig jaar na het debuut van Adriaan Roland Holst heeft afgespeeld.
Maar het is riskant conclusies uit de getallen te trekken. Wie het boek doorleest, constateert al gauw dat vele brieven niet bewaard zijn: de inleiding noemt een getal van ruim 160. Na de dood van Henriëtte Roland Holst in 1952 heeft haar neef de door hem geschreven brieven teruggekregen. In 1957 heeft hij overlegd over de correspondentie met W.Gs. Hellinga, die een tijdschrift-publikatie van enkele brieven voorbereidde ter gelegenheid van Hoists zeventigste verjaardag in 1958. Hellinga heeft de brieven van Roland Holst meegekregen en het is niet aan te nemen dat daarna nog brieven zijn zoekgeraakt of vernietigd. Maar wat Roland Holst in de vijf jaren tussen 1952 en 1957 met de correspondentie heeft gedaan, zullen we niet meer precies te weten komen. Het is heel goed mogelijk dat hij bepaalde brieven, die hij te onbelangrijk of te persoonlijk achtte, heeft weggedaan. Hoe is het anders te verklaren dat er geen enkele brief van hem aan zijn tante bewaard is uit de periode van 1938 tot 1952? Of hij uit de eerdere periode brieven van zichzelf heeft weggegooid, of dat zijn oom en tante niet altijd zorgvuldig waren bij het opleggen van al die brieven, blijft ook onduidelijk. Intrigerend is wat Richard Roland Holst op 29 januari 1934 schrijft over het opruimen van massa's brieven. We moeten toch aannemen dat hij de brieven van zijn neef daarbij spaarde.
Gaan we af op de aantallen brieven die nu gepubliceerd konden worden, dan lijkt het aandeel van Henriëtte Roland Holst tamelijk bescheiden: er zijn uit de jaren 1908-1938 vijftig brieven van haar bewaard, terwijl er van haar man vierentachtig zijn overgebleven. Maar zulke getalsverhoudingen zijn bedrieglijk: het is immers heel goed mogelijk dat Adriaan Roland Holst, om welke reden ook, tientallen brieven van zijn tante niet heeft bewaard. In dit opzicht geeft het polemische fragment van Richard Holst dat als bijlage achterin het boek staat, ook te denken: de rest van de brief waar het waarschijnlijk deel van uitmaakte, is kennelijk weggegooid. Had dit te maken met de uitval tegen collega-glazenier joep Nicolas, met wie Adriaan Roland Holst bevriend was? Deze is waarschijnlijk ook inbegrepen bij de ‘verschillende intimi van je die mij en mijn werk niet welgezind zijn’, lieden die Richard Roland Holst dan ook niet uitgenodigd wilde zien bij een voorlopige expositie van een van zijn ramen voor de Utrechtse Domkerk, toen beoordelingscommissies de voortgang van dit grote werk kwamen bekijken.
Dit brengt ons bij een aantrek-