‘Wild van de inkt’: wie zijn eigen beschaving niet kent, kent zichzelf niet
Wat hebben leraren nodig om jaar in jaar uit enthousiast en met overgave voor de klas te staan, behalve een vak waar ze zomer en winter van houden? Op zijn tijd een vakantie om te ontspannen, dat spreekt voor zichzelf, maar vooral: een lesrooster (op één instituut) dat hen ruimte biedt om op adem te komen, gedisciplineerde (en als het kan: geïnteresseerde) leerlingen, leuk ingerichte lokalen én... goede schoolboeken.
Voor neerlandici is het aanbod van Vlaamse en Nederlandse educatieve uitgeverijen in de laatste decennia zo groot geworden, dat de markt bijna niet meer valt te overzien. Gelukkig zijn er handboeken die, nieuw en fris als ze ogen met kop en schouders boven de grote middenmoot uitsteken.
Lang heb ik gedacht, dat voor het vijfde jaar van de middelbare school, voor de drie regentaatsjaren én, waar ze ook aan het werk zijn, voor alle leraren Nederlands (voor elke gecultiveerde volwassene eigenlijk) géén handboek voor literatuur De Dubbelfluit van Anton van Wilderode kon overtreffen. Nog steeds ben ik ervan overtuigd, dat zijn becommentarieerde keuze uit ons literaire erfdeel (van Karel ende Elegast in de dertiende eeuw tot De hectaren van het geheugen van Herman de Coninck nu) bijzonder waardevol is. Van Wilderodes lees- en leerboek biedt immers eindeloos veel teksten, voorzien van verklarend, interpreterend en vergelijkend commentaar. Hij schetst op zo'n manier menselijke en ‘literaire’ portretten van de schrijvers, dat jonge mensen ze langzaamaan herkennen. Zijn bibliografische apparaat is rijk en accuraat. Een boek als een schatkamer dus, dat mij en de studenten grote diensten heeft bewezen en dat ik in het Pedagogisch Hoger Onderwijs in Brugge als ‘legger’ blijf gebruiken. (Alleen jammer dat de Standaard Uitgeverij zo heeft beknot op de illustratie van de bloemlezing. De huidige kaft b.v. maakt de titel gewoon te schande).
Sinds kort is er nu evenwel een nieuw soort handboek voor de literatuur beschikbaar, geheel anders van opzet en uitwerking. Het is van de eigengereide hand van Freddy de Schutter, die al vele jaren zijn leeservaringen ironisch glimlachend verslaat in de Standaard der Letteren. Het boek heet - mooi is dat - Wild van de inkt en het verscheen met allure, bij De Nederlandsche Boekhandel-Uitgeverij Pelckmans in Kapellen.
Waarom de tweedelige uitgave nu ook mijn schoolse dagen verrijkt en verblijdt, probeer ik hieronder in zeven punten nader te verklaren. Ik geef u vooral informatie over boek A (van ‘de’ middeleeuwen tot de romantiek, een ‘afrembeweging’), omdat (voorlopig) alleen bij het eerste deel een handleiding voor de leerkracht bestaat. De Schutter mag dan beweren, dat handleidingen altijd iets pedants en bemoeiachtigs hebben - als inspecteur Nederlands van de zeven Vlaamse jezuïetencolleges kan hij het weten-, ik deel zijn mening niet. Elke leraar, iedere inspecteur die me ooit of van tijd tot tijd een stukje van zijn lesmateriaal toevertrouwt, draag ik in het hart. (Ik denk aan Hugo Bousset, Hugo de Jonghe, Guido Goedemé, Freddy Priem, Jan Uyttendaele, Roger Vanaken, Rudolf van de Perre, Marc van Riel e.a. ). Zijn het geen definitieve wegen, het blijven mogelijkheden om de literatuur van vroeger en nu aan het jonge volkje te verkopen.
Allereerst verwacht ik van een schoolboek voor literatuur, dat het een hoorn des overvloeds is, een scala aan teksten biedt en wel representatieve, gevarieerde teksten. Dat doet Wild van de inkt in ruime mate, maar nààst vele ‘klassieke’ teksten (‘Geswinde grijsart’ van P.C. Hooft) reikt het ook minder bekend dicht en ondicht uit de voorbije eeuwen aan (‘Ick sagh mijn nimphe in 't suetste van het jaer’ van Jan van der Noot).
In de tweede plaats hecht ik (als F. de Schutter en A. van Wilderode) aan een historische, chronologische opbouw, zodat na twintig jaar van vallen en opstaan met een experimentele aanpak (qua thematiek, genres, teksten: functionele? referentiële?) leerlingen (voor de rest van hun lessen) een heldere kijk op de ontwikkeling van onze letterkunde kunnen krijgen. (Plegen artsen, boeren en kruideniers niet door het leven te gaan met het diagram, dat ze in de laatste jaren van de middelbare school ingegoten kregen? Ja toch!)
Ten derde is het belangrijk, nu de grenzen wereldwijd vervagen, dat scholieren zowel in de Duitse, Engelse, Franse als Nederlandse les vernemen hoe de letteren, de kunsten in het algemeen, elkaar altijd hebben beïnvloed. Boccaccio, Dante, Thomas More, Goethe, Ibsen, Garcia Lorca, Kafka, Beckett, Pirandello en vele anderen kijken om de hoek mee. Daarom is het goed, dat De Schutter onze letterkunde, waar het kan, verbindt met het buitenland. Zo verduidelijkt hij het nieuwe mens- en wereldbeeld, dat zich in de Renaissance over onze gewesten verspreidt aan de hand van belangrijke teksten van Pico della Mirandola (‘Over de waardigheid van de mens’: ‘gij kunt uzelf beeldhouwen tot gelijk welke vorm die gij verkiest’), Thomas More (‘Utopia’: ‘willen wij wat wij gekregen hebben bevredigend beheren en tot ieders geluk, dan