kenbare zwaartepunt van haar poëtische publikaties ligt juist in de jaren zestig. Of haar poëzie, ondanks dit gegeven, volgens Van Deel niet typisch tot de poëzie van die tijd gerekend kan worden of dat hij het eenvoudig niet interessant genoeg vond, valt niet uit te maken.
Hans Warren hengelde voor zijn Spiegel van de Nederlandse poëzie, dichters van de twintigste eeuw, twee gedichten van Michaelis naar boven, een uit de vroegste bundel Klein voorspel (1947), de ander uit De rots van Gibraltar (1969). Het eerste gedicht ‘Kind’ gaat over de onbereikbare, het tweede, ‘Driehoog in de Amsterdamse binnenstad’ over de verloren zoetheid van de kindertijd. Een uitgesproken voorkeur derhalve voor een bepaald motief uit haar werk. Gedichten met de melancholie over een verloren geliefde, de gevoelens van eenzaamheid (juist die thema's waarom Michaelis werk bekend staat), zijn opvallend afwezig.
Wat dat laatste aangaat doen de bloemlezer van Poëzie is een daad van bevestiging, C. Buddingh' en Eddy van Vliet, de publieke opinie omtrent Michaelis' werk meer recht; in de vijf gedichten die zij van haar opnamen staan steeds de depressie, wanhoop en onmacht om van het leven te genieten centraal. Maar het valt wel op dat voor verzen gekozen werd die hun inspiratie lijken te ontlenen aan buitenpersoonlijke evenementen, waarop de dichteres de onvrede en vervreemding projecteert: een kat die van de teloorgegane liefde geen weet heeft, de stad die haar als een afschrikwekkend aquarium voorkomt, een gekooide wolvin die bij haar de slotwoorden ‘Triest, Wanhopig, Onbenaderbaar’, oproept. Een voorkeur voor de indirecte, geprojecteerde wanhoop lijkt onmiskenbaar.
Gerrit Komrij laat Michaelis in zijn De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten toe met drie gedichten, ‘Wekkerkabaal’, ‘Briljant filosoferend’ en ‘Zolang er mensen zijn’. Al die drie gedichten hebben een wat ironische ondertoon, die de gedachte aan ernstige wanhoop uit de weg gaat. Vooral het gedicht ‘Briljant filosoferend / over het leven liet ik / de aardappels verbranden. / Een onmiskenbaar bewijs. / van emancipatie’ typeert Komrij's keuze voor poëzie van het skeptische understatement meer dan het gemiddelde van Michaelis' werk zelf. Dat Michaelis zich in Komrij's bloemlezing nauwelijks thuis zal voelen bewijst het opmerkelijke feit dat zij in Het onkruid van de twijfel twee van de drie gedichten bij Komrij niet opnam, te weten ‘Briljant filosoferend’ en ‘Zolang er mensen zijn’. Een onmiskenbaar bewijs van incompatibiliteit.
Samenvattend, het Michaelis-beeld van de diverse bloemlezers wordt gekenmerkt door een voorkeur voor de wat afstandelijker, projecterende of skeptische poëzie, die waarin de dichteres zich niet helemaal laat gaan in zwaarmoedige gepeinzen.
Legt men daarnaast Michaelis' eigen bloemlezing dan frappeert het verschil. In de uiteraard veel ruimere keuze die ze zichzelf toestond overheersen de gedichten die het verdriet en de wanhoop over het leven en de liefde wel degelijk op een tamelijk persoonlijk klinkende wijze ten gehore brengen. Als men de bloemlezers min of meer representatief acht voor de algemene ontvangst van haar werk in de laatste decennia, dan lijkt die centrale thematiek van haar werk nauwelijks nog aan het publiek besteed.
Wie daarnaast de naslagwerken raadpleegt ontmoet telkens dezelfde omschrijvingen voor haar werk. Volgens het naslagwerk der Nederlandse en Vlaamse auteurs (Uitgeverij De Haan) gaat het bij haar om de thematiek ‘van