Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |||||||
Zijn taal haar leven?
| |||||||
[pagina 248]
| |||||||
geslacht samenhangen liggen aan de basis van de geconstateerde, vermeende, gewenste of verwachte verschillen - voor Margaret Thatcher was het wel degelijk van belang dat ze als premier van Groot-Brittannië haar spreekstem lager liet klinken.Ga naar eind(3) Dit sociale construct van vrouwelijk en mannelijk - het is vrouwelijk om hoog en snel te spreken, mannelijk om laag en monotoon te spreken - wordt gender genoemd en daarop richt zich sinds de jaren zeventig meer en meer de aandacht van de onderzoekers.Ga naar eind(4) Voor ik uit de bonte verscheidenheid van gegevens over taal en gender een zodanige keuze zal doen dat conclusies over de relatie vrouwen, taal en maatschappij mogelijk zijn, volgt hier een kort en daarmee helaas ongenuanceerd overzicht over de specifiek feministische bijdrage aan het taalwetenschappelijk onderzoek.Ga naar eind(5) | |||||||
Feminisme en taalwetenschapOp de tweede feministische golf kwamen vrouwen in praatgroepen bijeen om aan haar bewustwording te werken. Ze ontdekten hoe bevrijdend het is om ervaringen in taal uit te drukken en die zo met elkaar te kunnen delen. Tegelijk ontdekten veel vrouwen dat het haar buiten de praatgroep aan taal ontbrak en ook dat de taal waarover ze wel beschikten nog geen communicatie garandeerde. Ze voelden zich vaak buitenstaanders, stom en doodgezwegen. Feministische taalkundigen begonnen met aan de bestaande taaltheorieën de vragen te stellen die uit de vrouwenervaring opkwamen: vragen over verschillen in taalgedrag en -gebruik tussen vrouwen en mannen; over seksisme - denigrerende of marginaliserende uitdrukkingen - en de effecten daarvan, en vooral over het bij veel vrouwen geconstateerde gevoel van stomgeslagenheid of vervreemding. De antwoorden of het ontbreken daarvan, komen vervolgens onder feministische kritiek te staan en tenslotte ontwikkelt zich een eigen, feministische taalwetenschap die zich in het bijzonder interesseert voor de rol van de taal in een cultuur en voor de ontwikkeling van kinderen tot genderbewuste personen met een verschillende, van de sekse afhankelijke verhouding tot taal. Er kunnen drie radikaal feministische taaltheorieën onderscheiden worden.
Hoe verschillend de drie benaderingen van taal ook zijn, ze gaan alle drie uit van een sterk deterministische rol van taal, van een absolute macht van mannen over de taal en van het feit dat vrouwen als taalgebruikers de minderen zijn van mannen. De jongste generatie van feministische taalkundigen met Deborah Cameron als exponent, verwerpt de drie axioma's die aan de basis van | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
de feministische taaltheorieën liggen, maar ontkent niet dat er voor vrouwen iets mis is met de taal. Ze biedt daarvan de volgende analyse. Vrouwen zijn van oudsher buitengesloten van invloedrijke taalinstituties zoals politiek, literatuur, godsdienst, justitie, school. Deze prestigeregisters worden daardoor als mannenregisters ervaren. Een vrouw die zich in dergelijke mannenactiviteiten begeeft, overschrijdt ook in haar taalgebruik dan een vertrouwde en door velen gewaardeerde grens. Bovendien kent ze de door mannen ontworpen taalspelregels niet uit eigen ervaring en is ze er dus weinig of niet in getraind. Cameron vindt dat het feminisme zich op die grenzen en op die taalspelregels moet concentreren eerder dan op moeilijk grijpbare concepten als taal, betekenis en vervreemding. Zonder nu verder op de verschillende theorieën in te gaan, zal ik in de paragraaf Taal over, tegen en door vrouwen, het een en ander laten zien van de concrete verhouding vrouwen, taal en maatschappij. In de laatste paragraaf, waar ik probeer conclusies te trekken, kom ik op de theorie terug. | |||||||
Taal over, tegen en door vrouwenVoor een deel beslist de beschikbare taal hoe in een taalgemeenschap over vrouwen gesproken wordt - de grammaticaregels en staande uitdrukkingen liggen immers betrekkelijk vast - en voor een deel maken de taalgebruikers natuurlijk helemaal zelf uit of ze al of niet over de vrouwtjes spreken of dat ze zeggen dat zelfs vrouwen het kunnen begrijpen; dat ook vrouwen mogen solliciteren; dat vrouwen het al bijna net zo goed doen als mannen. Dikwijls is noch de spreker/schrijver noch de luisteraar/lezer zich bewust van het neerbuigende, betuttelende, denigrerende of stereotyperende van de gekozen manier van uitdrukken. Zo worden vrouwen, of ze nu optreden als minister, burgemeester of hoogleraar, nog vaak voorgesteld als echtgenote van of alleen met voornaam - dit is Anneke - terwijl haar mannelijke collega's het volle pond aan namen en titels krijgen - dit is mr. Jansen - en niemand is zich daarbij van kwaad bewust, ook professor dr. (Anneke) De Vries zelf niet. Maar, bewust of onbewust, de taalgebruikers zijn hier vrij in de keuze van hun uitdrukkingswijze. Geen keus hebben Nederlandstaligen die grammaticaal correct willen spreken in bijvoor-beeld het verwijswoord na algemene persoonstermen: De Amsterdammer, hij is goedlachs en verliest zijn humeur niet gauw. Bovendien is het nu eenmaal zo in het Nederlands dat deze algemene dus naar mannen plus vrouwen verwijzende woorden - de Leidenaar, maar ook man in uitdrukkingen als een broodje de man en man over boord - tegelijk dienen om specifiek mannen, maar nooit om specifiek vrouwen aan te duiden. Voor vrouwen wordt een eigen vorm afgeleid - Leidse - of een eigen woord of uitdrukking gekozen - iedere vrouw kan een broodje krijgen, er is een zeilster overboord geslagen. Een niet onwaarschijnlijk gevolg van deze grammaticaregel is, dat de gedachten van de argeloze taalgebruiker eerder naar een mannelijke dan naar een vrouwelijke referent uitgaan en dat daardoor vrouwen in veel teksten totaal uit het beeld verdwijnen. Het weinige onderzoek dat hiernaar gedaan is, wijst in die richtingGa naar eind(6) en de volgende voorbeeldwoordcombinaties zijn bedoeld om de lezers zelf de gelegenheid te geven na te gaan of hun eigen gedachten gestuurd worden in de richting van de sekse van de referent, en welke sekse dat dan is: verlies van manuren door menstruatiepijnen; maandverband aan de man brengen; wie zijn ouders eert is een goed(e)... In journalistieke, literaire en wetenschappelijke teksten zijn vele voorbeelden aan te treffen waarin de auteur in het algemeen over de antropoloog, de perfectionist of de Irakees begint en dus vrouwen en mannen op het oog heeft, maar verder in de tekst, misleid door alle hij's en zijn's, het alleen nog over mannelijke antropologen, perfectionisten of Irakezen heeft.Ga naar eind(7). Deze verdwijntruc van de taal is zo een bijdrage aan de maatschappelijke marginalisering van vrouwen. Al ligt het natuurlijk niet uitsluitend aan de grammatica of aan de onoplettendheid van journalisten dat van de honderd mensen die in de krant worden genoemd, geciteerd of geïnterviewd er zevenentachtig man zijn.Ga naar eind(8) Zelfs het feit dat volgens de sportpagina's de winnaar van Wimbledon altijd een man is, ook al wint een vrouw natuurlijk het vrouwen-tennistornooi van Wimbledon, kan niet uitsluitend aan de taal liggen. | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
Ook taal tegen vrouwen is in ongunstige zin anders dan taal tegen mannen. Het meest bekend zijn de aanhef van brieven en de formulering van personeelsadvertenties. Vrouwen moeten vaak genoegen nemen met Geachte Heer en mannen krijgen zelden Geachte Mevrouw boven aan hen gerichte brieven. Zelfs boven brieven aan een bij de schrijver bekende vrouw, wordt nog dikwijls Geachte Heer X geschreven. Boven een intern rondschrijven aan enkele directeuren (m/v) van een groot bedrijf stond de aanhef Geachte Heer (m/v). Dit verschijnsel lijkt mij eerder voer voor psychologen dan voor taalonderzoekers. Taalkundig interessanter zijn personeelsadvertenties omdat ze de manoeuvres laten zien waarmee handige copywriters, indien nodig, tussen de grammatica en de Wet Gelijke Behandeling doorlaveren: de advertentie moet formeel m/v-gericht zijn, maar soms toch vooral mannelijke reflectanten opleveren. Onlangs stond weer zo'n kunstwerkje in een landelijk dagblad. Ik citeer de uitdrukkingen waar het op aankomt: ‘Academici die verstand hebben van financiën en automatisering Voor de [...] vraagt X kandidaten voor de volgende functies: - hoofd Financiën en Informatie/controller (m/v) - assistent-controller (m/v) Het hoofd Financiën en Informatie maakt deel uit van het X-management team. Hij is verantwoordelijk voor [...]’ De algemene term academici in de kopregel, het onzijdige hoofd en de grammaticaal correcte verwijzing hij voldoen aan de wet, het geheel vormt geen uitnodiging voor vrouwelijke kandidaten. Een minder bekende maar veel invloedrijkere situatie waarin vrouwen anders aangesproken worden dan mannen, is de school. De meeste taal die tussen een leerkracht en leerling in de klas wordt gewisseld, gaat in de vorm van beurten. In gemengde klassen krijgen meisjes over het algemeen minder beurten dan jongens en de soort beurten die ze krijgen is bovendien niet erg stimulerend. Wel besteden docenten meer tijd aan meisjes dan aan jongens voor hulp en aanwijzingen.Ga naar eind(9) Pas de laatste jaren dringt het besef door dat hulp juist hulpbehoevendheid creëert en dat meisjes op deze, zo goed bedoelde manier worden klaargestoomd tot afhankelijkheid. Dat vrouwen er nogal ongunstig vanaf komen wanneer er over en tegen haar wordt gesproken, zou de indruk kunnen wekken dat haar dat uitsluitend door mannelijke taalgebruikers wordt aangedaan. Maar menige vrouw zegt zelf ook tegen haar vriendinnen ‘Jongens, wie nog koffie wil moet z'n kopje even brengen’; in contactadvertenties noemen vrouwen zich weduwe van academicus en ook vrouwelijke leerkrachten plegen meisjes meer hulpbeurten dan wie-weet-het-beurten te geven. De verschillen in taal door vrouwen en mannen liggen dan ook op een ander vlak en kunnen globaal benaderd worden door vast te stellen dat binnen het communicatieproces mannen vooral verantwoordelijk zijn (en gesteld worden) voor de informatie-overdracht en vrouwen voor het relationele aspect. Vrouwen zijn attent op non-verbale signalen terwijl mannen rustig met hun ogen dicht kunnen converseren. Vrouwen bezigen graag een halfvragende intonatie, ook bij beweringen, zodat ze | |||||||
[pagina 251]
| |||||||
een meningsverschil op het spoor kunnen komen vóór het zich onontkoombaar openbaart; mannen zijn geneigd te poneren, ook als ze niet helemaal zeker van hun zaak zijn. Vrouwen vatten gesprekken op als ontmoetingen van personen die zich harmonieus voor elkaar openstellen; voor mannen zijn gesprekken schermutselingen, uitdagingen om als nummer één uit de stijd te komen. Natuurlijk zijn er polemisch opererende vrouwen en harmonieus communicerende mannen, de genoemde verschillen zijn gradueel en relatief. Zodra echter de dimensie openbaar/besloten wordt toegevoegd aan de beschrijving van het taalgedrag van mannen en vrouwen, blijkt hoe normatief de samenleving tegenover de verschillen staat. Een vrouwelijke minister die zich polemisch opstelt wordt om die reden door parlementaire journalisten de slechtste minister van het jaar genoemd. Thatcher moest van haar adviseurs terwille van haar electoraat voor een uitgesproken vrouwelijk, bijna sexy uiterlijk zorgen als compensatie voor haar bewust niet-vrouwelijk taalgedrag. Algemene uitspraken over de taal van vrouwen mogen slechts met de nodige reserve worden gedaan, maar we kunnen voorlopig wel vaststellen dat onze taalgemeenschap lage verwachtingen heeft wat betreft het zakelijke, informatieve, structurerende of sturende gehalte van taal door vrouwen en hoge ten aanzien van de harmoniserende en ondersteunende kwaliteiten, maar ook dat we in onze taalgemeenschap vinden dat het zo hoort. Een gevolg daarvan is dat vrouwen die, bijvoorbeeld in de politiek of in het zakenleven, goed functioneren op het zakelijk/informatieve niveau, daarmee tegen de ideeën van vrouwelijkheid ingaan, ook tegen haar eigen ideeën, en daarom heel wat kostbare energie (moeten) steken in het overwinnen van die ideeën of in het geven van compensatie ervoor. | |||||||
Taal en samen(m/v) levenDe balans van mijn bloemlezing uit de eigenschappen van taal over, tegen en door vrouwen, is niet gunstig voor vrouwen. In dat opzicht klopt het wel dat taal de maatschappij weerspiegelt. In de maatschappij wordt immers ook slechts een marginale plaats voor vrouwen ingeruimd en wordt van vrouwen vooral verwacht dat ze zich in alle bescheidenheid en lieftalligheid aan de haar toegewezen plaats houden. Taal oefent beslist ook invloed uit op het denken en handelen. Hierbij zou de kracht van wat gezwegen wordt in taal door het ongrijpbare ervan nog wel eens groter kunnen zijn dan die van bijvoorbeeld openlijke taalseksismen. Er is echter geen goede grond om aan te nemen dat taal de exclusieve oorzaak is van de maatschappelijke onrechtvaardigheid ten opzichte van vrouwen en daarmee moet het absolute en verlammende determinisme van de drie grote feministische taaltheorieën met de bijbehorende conclusies ook worden afgewezen. Een gematigde opvatting van de reflecterende en sturende werking van taal maakt conclusies met betrekking tot taal over en tegen vrouwen echter ook goed mogelijk. Terwille van maatschappelijke rechtvaardigheid moet taalseksisme als een vorm van discriminatie vermeden en bestreden worden en moet iedere taalgebruiker (m/v) zorgvuldigheid betrachten bij het spreken over en tegen vrouwen. Maar wat te besluiten over taal door vrouwen? Hier ligt het probleem verrassend genoeg niet zozeer aan de taalproduktie-kant alswel aan de zijde van de taalverwerking. Vrouwen en mannen kunnen leren van elkaars taalkwaliteiten, die duidelijk meer met gender dan met biologische sekse samenhangen. Vrouwen kunnen zich bovendien de taalspelregels van tot nu toe voor haar gesloten gehouden instituties eigen maken. (Wellicht om, eenmaal binnen, die spelregels naar haar hand te zetten, maar dat is een andere discussie.) Dit alles zal echter niets bijdragen aan een rechtvaardiger samenleven van mannen en vrouwen zolang taalgebruikers blijven lijden aan starhorendheid. Starhorendheid of traditioneel-normatieve waarneming van taalgedrag heeft tot gevolg dat een polemisch debatterende minister als het een man is positief, en als het een vrouw is negatief gewaardeerd wordt als politicus en/of als mens. En dat precies gelijk aarzelgedrag van een vrouwelijke manager als een relatiegerichte - verwaarloosbare - bijdrage aan de vergadering gezien wordt | |||||||
[pagina 252]
| |||||||
en van een mannelijke manager als een taakgerichte - belangrijke - bijdrage.Ga naar eind(10) Door deze scheve waarneming van taalgedrag blijft de scheve rolverdeling in onze maatschappij in stand en wordt de taal van de manneninstituten gehandhaafd als een machtsmiddel, een uitsluitingsmechanisme. Op dit punt sluit mijn conclusie dan ook aan bij Cameron die zegt dat taalkundigen de factor macht moeten onderzoeken. Dat zou de vaste verbinding van taalvraagstukken met man / vrouwverhoudingen vergelijkbaar kunnen maken met andere taal- en machtrelaties. Voor niet-taalkundigen kan het begrip starhorendheid ook behulpzaam zijn voor het trekken van conclusies voor het eigen taalgedrag. Wie geïnteresseerd is in een rechtvaardiger samenleving en daar zelf aan wil bijdragen, hoeft alleen maar de eigen reacties op en beoordeling van (de taal van) in het openbaar optredende vrouwen onder kritiek te stellen. Dat is voor vrouwen en voor mannen een even boeiende als verrassende actie. Krantekoppen zoals die over de Amerikaanse vrouwen die hun baby's thuislaten vallen voor deze kritische taalconsumenten meteen door de mand. Ooit komt dan de tijd dat deze koppen uit de kranten verdwijnen omdat ze nergens meer op slaan. Een nieuwe taalhouding zal daar niet de exclusieve oorzaak van zijn, maar kan er wel veel aan hebben bijgedragen. |
|