Hildesheim of zo
Een veelgehoord argument vóór sanering is dat het kleine landje België zich de luxe van zoveel orkesten niet zou kunnen veroorloven. Welnu, in vergelijking met onze buurlanden komen wij er, in alle voorzichtigheid gezegd, erg bescheiden uit. Neem nu Hildesheim. Een piepkleine Duitse stad van ongeveer honderdduizend inwoners, een stad van het type Leuven, zeg maar. De bevolking gaat er prat op een heus professioneel theater, een operagezelschap, een koor en een klein symfonisch orkest te hebben. De Hildesheimers bewijzen dagelijks dat er wel degelijk behoefte is aan deze beperkte maar op en top professionele culturele infrastructuur, door hun theater haast dagelijks met een ruime 90% bezetting te honoreren. Ik haast me eraan toe te voegen dat de artiesten er ook niet te beroerd voor zijn om in het kader van hun opdracht educatieve opdrachten te vervullen op scholen, bij derde leeftijdsgroepen en in de kringen van amateurformaties uit de regio. Zij zijn derhalve niet alleen uitvoerders maar participeren actief in het behoud en de werving van het publiek in het ‘hinterland’. Duitsland heeft tientallen Hildesheims. Wellicht zullen na de hereniging van de beide Duitslanden met name de orkestrale kaarten danig geschud en herverdeeld worden, maar toch blijft het een aardig voorbeeld. Er bestaan volgens een recent artikel in Das Orchester in Duitsland momenteel 89 professionele symfonische orkesten. Bij ons vijf. Toch is de Duitse bevolking geen achttien maal groter dan de Belgische.
Nederland heeft, ondanks de verslanking die in de vroege jaren '80 een aanvang nam, proportioneel nog altijd meer orkesten dan België een aantal provinciale, de grote drie en de omroepfalanxen. De orkesten aldaar geven bovendien ongeveer 100 à 120 concerten per jaar tegenover een 80-tal bij ons. Deze wanverhouding heeft dan weer alles te maken met het onzalige Belgische recuperatiesysteem. Wegens financiële beperkingen moet elk concert waarvoor een Belgisch orkest zijn standplaats verlaat ‘vergoed’ worden met een extra vakantiedag in plaats van met klinkende munt. Dat kost de orkesten dan weer 30 à 40 concerten à 250.000 elk, en wellicht zou het gros van de musici best te vinden zijn voor het heropenen van deze discussie. In werkelijkheid is het toch zo dat een aantal orkesten ingenieuze bijkomende contracten bedenkt om verkapte loonsverhogingen toe te staan via kamermuziekconcerten of een luxueuze vakantieregeling.
Tegen deze achtergrond lijkt het me niet overdreven om in dit land tenminste de statusquo van ons huidige orkestenbestand te bepleiten. Het is evenwel noodzakelijk om de opdracht van onze orkesten te omschrijven en vervolgens ook te respecteren. Geef me de vijf.
Laten we beginnen met de radio-orkesten, die momenteel het meest besproken zijn als het om verdwijning of fusie gaat.
In het gecommunautariseerde België heeft elke officiële radiozender voorlopig alleen nog maar een symfonisch orkest. Het jazzorkest, dat wereldniveau haalde onder leiding van Etienne Verschueren, en de BRT-Big Band zijn immers al afgevoerd. Het lot van het RTB-forkest is zo goed als bezegeld.
In Nederland bestaat een Radio Filharmonisch Orkest, een Radio Symfonie Orkest, een Radio Kamerorkest en een Metropoolorkest. Elk Duits radiostation heeft minstens één formatie van symfonische allure. Een orkest per omroep is een minimum minimorum.
Ik huiver voor het gevaar dat de Europese Gemeenschap, die toch vooral groeit onder economische en politieke impulsen, straks na een gemeenschappelijke munt ook een eenheidstaal