Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
Een zomerhuis in RuslandGlazovo 1916 Glazovo in augustus, tussen de berkebomen,
mensen daar op een veranda
die zich gedachten laten ontvallen, bestemd
voor scherp gespitste oren,
terwijl heldere stemmen spelen bij een hek
naast het hoge koren,
tot iemand roept:
er komt een man aan, van het station, met koffers,
het lijkt wel...
Zij hadden niemand verwacht, die dag.
Zij wisten niet dat ik zou komen, stofje
in hun gouden tijd.
Uit: De andere ridders, 1984. | |
[pagina 240]
| |
Wij reden door de nacht,
raakten in de modder vast, verzonnen oorlog
en dodelijke wonden. Mos
bedekte onze sporen.
De tijd verstreek.
Zomer.
Winter.
Wij reden door de sneeuw, herkenden de weg,
keken verbaasd uit een raam,
riepen opgetogen naar elkaar:
‘Daar werd jij getroffen!’
‘En jij daar!’
Toen keken wij weer naar binnen,
verjoegen spinnen,
raakten verloren in het stof
dat opwaait bij het beminnen,
raakten in de modder vast.
Uit: Ik en ik, 1985. | |
[pagina 241]
| |
De bloemWat moet ik met mijn zomer doen, denkt de bloem.
Bloeien! En verder niets? Niets!
En met mijn herfst? Verwelken! En verder niets? Niets!
Een middag voor een raam, tussen twee vitrages,
en met mijn winter, denkt de bloem,
wat moet ik met mijn winter doen?
Uit: Mijn winter, 1987. Alles valt in stukken uiteen,
alles wat is,
elk stuk in nieuwe stukken,
telkens weer,
of we nu oud zijn en wegwaaien en onszelf vergeten
of jong zijn en groot en nooit zullen breken - als kruiken
van aardewerk - hoe mooi zijn wij beschilderd,
goden achtervolgen goden om ons heen...
en de zon gaat onder, glijdt over cipressen, wijnstokken, kraaien,
glijdt de heuvels op.
Uit: Een langzame val, 1991. |
|