Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie is bang van een grijze panter?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waegemans. In het interview met haar kwamen ongeveer dezelfde klachten en eisen naar voren als die welke men vanuit Wuppertal had gehoord: een leefbaar pensioen, behoorlijke huisvesting, veilig verkeer, politieke vertegenwoordiging, inspraak in het lokale en nationale beleid enz. Alleen klonk het allemaal veel minder overtuigend: de harde boodschap kreeg een vrij zachte verpakking. Wat in Duitsland blijkbaar een beweging is geworden, is bij ons vooralsnog een gedachte zonder breed maatschappelijk steunvlak. Hier kunnen de beleidsmensen blijkbaar met gerust gemoed andermans en eigen ‘oude dag’ onder ogen zien: de grijze panters staan niet voor de deur. Of toch? Zouden wij, de plotse opkomst of herleving van allerlei nieuwe sociale bewegingen indachtig - zoals de vredesbeweging, de milieubeweging en, natuurlijk, de democratiebeweging in OostEuropa - toch maar beter op onze hoede moeten zijn voor een seniorenrevolte? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het kabbelende getij van de vergrijzingDe ontmoeting met contrasterende werelden buitenshuis doet ons beter zien wat er binnenshuis aan de gang is. In 1989 trokken wij naar Indië, waar we, samen met onze Indische gastheren, een reis ‘dichtbij het volk’ konden maken, vanaf de ‘gouden driehoek’ Delhi-Agra Jaipur in het Noorden, via het centraal gelegen en broeierige Hyderabad en Madras, naar het zuidelijke Trichi en het diepe Zuiden in Kanya Kumari, waar drie oceanen elkaar ontmoeten. Tot de meest indringende ervaringen die we daar mochten beleven, behoort die van de jeugdigheid van de Indische samenle-ving én de groepering van mensen in grote familieclans geleid door ‘grootvader en zijn broers’. Ga b.v. op een willekeurige ochtend aan een schoolpoort staan, en je beleeft een invasie van in rikshaws opeengepakte kinderen, soms in trossen van vijftien-in-één- mand. Dat de ene fietstaxi er zoveel mooier uitziet dan de andere en bovendien veel selectiever is bevolkt, is het andere grote feit van deze samenleving: het verschil tussen rijk en arm is er immens groot. Wat voor deze samenleving als geheel opgaat, geldt dan ook vooral voor de brede onderlaag: de leeftijdsopbouw ziet er even piramidaal uit als sommige uit stenen blokken opgebouwde Hindoetempels. Binnen de meeste gezinnen kom je haast overal drie tot vier generaties tegen, met een sterk grootvaderlijk gezag. Op sommige gestudeerden na, vormde dit voor de meeste Indiase jongeren met wie wij spraken geen probleem: er wordt ‘goed voor hen gezorgd’: Als je dan in Europa terugkomt, valt de ‘grijsheid’ van onze bevolking op: aan de schoolpoorten zie je 's ochtends bijna evenveel volwassenen - en vaak ook ouderen - als kinderen, zowat de helft van de toeristische bussen langs de wegen vervoert ouderen, en als het zomer is, worden pleinen en terrassen in ruime mate bevolkt met 50- en 60-plussers. In de gezinnen kom je die oudere generatie echter nog nauwelijks tegen: een recent Duits onderzoek toonde aan dat hooguit nog 4% van de ouderen bij hun kinderen inwoont. Waar zijn dan al die ‘bejaarden’? Een eerste, zeer kort maar treffend antwoord is dit: we vinden ze op de eerste plaats in de bevolkingsstatistieken! In 1985 bracht het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) een rapport uit over de Bevolkingsvooruitzichten 1981- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2025.Ga naar eind(1) Daaruit halen we een aantal cijfers en één grafiek. Tussen 1980 en 2020 zal de Belgische bevolking naar alle waarschijnlijkheid teruglopen van 9,85 naar 9,30 miljoen. Maar de bevolkingsgroep van boven de 60 jaar zal in diezelfde periode vermoedelijk stijgen van 1,82 naar 2,42 miljoen! In verhoudingstermen uitgedrukt zal in 2020 één Vlaming op vier ouder zijn dan 60 jaar en in Brussel wordt dat zelfs één op drie. Dit betekent dus dat thans bijna één vierde van de bevolking tot de groep van de ‘bejaarden’ gerekend kan worden. Het hoofdaccent van het rapport lag op de middellange toekomst, want de ‘geruchten’ over een angstwekkende toename van bejaarden en de straks niet meer betaalbare pensioenlast zijn sedert halfweg de jaren '80 niet meer uit de lucht. Door middel van een ‘extrapolatie’, d.i. een statistische trendberekening vanuit datareeksen uit het recente verleden naar de toekomst toe, kwam men tot de hoger vermelde voorspelling. Bovendien zal ook de levensverwachting blijven toenemen, van de huidige 72 tot een verwacht getal van 78 jaar. Vrouwen - dat is algemeen bekend - doen het op het stuk van levensduur beter dan mannen, en dat zal ook wel zo blijven. Het zal de lezer intussen allicht opgevallen zijn dat men als leeftijdsgrens voor ‘bejaarde’ of ‘oudere’ het getal 60 hanteert. Dat doet de vraag rijzen of er hier dan nog van één bevolkingsgroep sprake is, dan wel van twee of drie. Langzamerhand wordt het gemeengoed om een onderscheid te maken tussen (veelal nog erg vitale) jongbejaarden enerzijds, en hoogbejaarden anderzijds, waarbij het 75ste levensjaar als overgangsjaar fungeert. In de onderstaande grafiek hebben wij onderscheid gemaakt tussen die twee groepen en het voorspelde verloop tussen 1980 en 2020 uitgetekend, met een interval van 5 c.q. 10 jaar. Dat geeft het volgende beeld: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals de lezer zal merken, gaat de verwachte vergrijzing gestadig en zachtjes door: het is als een kabbelend getij, dat traag maar onmiskenbaar verder landinwaarts trekt. Waar komen we dan in 2025 op uit? De vergelijkende grafiek onderaan deze bladzijde toont de evolutie tussen 1980 en 2025 in één keer, en op sprekende wijze. In beeldende taal zou je kunnen zeggen: de leeftijdsopbouw verandert van een kerstboom in een hooimijt. Een vergelijkbare Duitse grafiek toont een nog sprekender evolutie: daargaat men naar een soort van paddestoel, met een smalle jeugdbevolkingsgroep en een breed-overhangende bejaardengroep. De bange vraag die beleidsmensen zich stellen luidt dan ook: zullen we dat kunnen betalen, zal de sociale zekerheid de pensioenlast kunnen torsen? In de statistieken zit echter nog een tweede evolutie ingebouwd: die van het verminderde kindertal, of de denataliteit. Tussen 1964 en 1986 verminderde het geboortecijfer in België met nagenoeg 30%, van 160.000 tot 115.000. In de twee voorbije jaren stelt men een stabilisatie tot een lichte verhoging vast, die ‘echter’ in ruime mate op rekening komt van de migranten. Aan de politieke gezichtseinder doemen dus twee spookbeelden op: dat van de vergrijzing en de toenemende belasting van de sociale zekerheid, en dat van het dalende geboortecijfer, dat met 1,5 kinderen per vrouw duidelijk beneden het ‘vervangingsniveau’ van 2,2 ligt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het optrekken van het geboortepeil en het hoog houden van de pensioenleeftijd: een tweekoppige illusie?Ongeveer tegelijk met het N.I.S.-rapport vroeg en kreeg minister J.L. Dehaene, toen hij nog op Sociale Zaken zat, een rapport over demografische vooruitzichten en pensioenlast. Hijzelf was vanuit zijn beleidspositie duidelijk het sterkst geïnteresseerd in de pensioenen. Volgens G. De SwertGa naar eind(2), in een essay in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nieuwe Maand, mag de minister, en met hem alle bewindslui, het spookbeeld van de pensioenlast als een vogelverschrikker beschouwen: de uitgaven voor werknemerspensioenen zullen, bij constante prijzen en bij onveranderde wetgeving, in het jaar 2000 weliswaar zowat 80 miljard BF meer kosten, maar deze ‘meerkost’ zal grotendeels gecompenseerd worden door overschotten uit het kinderbijslagfonds, de werkloosheidsverzekering en de daling in het brugpensioen... Voor de andere Europese landen worden grosso modo hiermee overeenstemmende verwachtingen geformuleerd. Het door de rapporteurs gevoerde betoog klinkt overtuigend, maar de vraag is of het hier voorspelde scenario wel zal uitkomen. Alleen al de verwachting dat de pensioengerechtigde leeftijd op 65 jaar gehandhaafd zal kunnen worden, respectievelijk of men de vele systemen van vervroegde pensionering ongemoeid gaat laten, doet vragen rijzen. Het Europese land dat met deze vraag het sterkst wordt geconfronteerd is de Duitse Bondsrepubliek. Men heeft daar nu plannen om ‘geleidelijk, d.i. in stappen van ongeveer 1 jaar’, de leeftijdsgrens voor pensionering weer op te trekken tot ca 65 jaar, te beginnen bij de vrouwen. Het probleem dat hier rijst is niet alleen van economisch-politieke, maar evenzeer van culturele aard. Er heeft zich o.i. in de voorbije tien jaar een ‘actieve pensioneringscultuur’ ontwikkeld met als centrale gedragsregels: ‘beslis zelf over je tijd’, en ‘realiseer je eigen projecten’. Vanuit wat we hierover in onze omgeving zien en in de media vernemen, kunnen we vaststellen dat het uit noodzaak ontstane systeem van brugpensioen voor vele werknemers een soort van ‘verworven recht’ is geworden. Velen maken van de pensioneringsnood een zelfrealisatiedeugd. Vergeten we bovendien niet dat veel werknemers hun werksituatie als nogal vervelend, routinematig, onpersoonlijk en demotiverend ervaren. Een Zweeds onderzoek uit 1985 noemt zelfs een percentage van ca 80% van arbeiders en bedienden dat zijn werk zo ervaart. Geen wonder dus dat zij uitkijken naar hun pensionering, ook al moeten ze voor de ‘nieuwe vrijheid’ een prijs betalen. Een andere mogelijkheid om weerstand te bieden aan de druk van de 65-jaargrens is de overschakeling van voltijds op deeltijds werken, wat in het onderwijs bekend staat als de ‘uitgroeibaan’... De heisa rond de pensioengerechtigde leeftijd heeft vanzelfsprekend ook veel te maken met het geboortecijfer. Hoe zal dit in de toekomst evolueren? We betreden hier opnieuw het terrein van de prognose of de toekomstvoorspelling - en dat is wellicht de moeilijkste van alle disciplines. Daarom ook wordt er vaak gewerkt met drie of meer hypothesen: stel dat A, B, C zus verloopt (hypothese), dan valt te verwachten dat X, Y, Z zo wordt (gevolg). In het rapport aan minister Dehaene worden eveneens drie hypothesen vooropgezet:
De berekeningen bij elke hypothese tonen aan dat de overheid bij de eerste hypothese financieel ‘winst’ boekt, en bij de tweede en derde hypothese tussen de 40 en de 65 bijkomende miljarden BF nodig heeft. Misschien is het niet eens zo belangrijk om te weten welke hypothese zal uitkomen. Veel belangrijker is de vaststelling dat pensioenkas, kinderbijslagfonds en werkloosheidsverzekering onderling een stelsel vormen van communicerende vaten: in elke hypothese ontstaan overschotten in het ene deel, die, mits enige ingrepen, de ‘put’ in het andere deel helpen vullen. De vraag blijft echter of het optrekken van het kindertal - officieel heet dat het voeren van een ‘nationaliteitspolitiek’ - enige kans van slagen heeft. In landen als Frankrijk en Duitsland heeft men deze politiek al langer gevoerd en het resultaat is ronduit negatief: na 28 jaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van stimuleringsmaatregelen is b.v. het Franse geboortecijfer per vrouw zelfs gedaald van 2,7 in 1960 tot 1,8 in 1988. Het Roemeense voorbeeld, waarbij de grote ‘conducator’ tot in de baarmoeder van de vrouw ingrijpt via een geraffineerd systeem van driemaandelijkse controles, laat zien dat alleen in dictaturen een nataliteitspolitiek kans van slagen heeft, en dan nog! De vraag moet overigens gesteld worden waaróm overheden pleidooien voeren voor het optrekken van het kindertal? Als je goed luistert, gaat het vaak om twee wezenlijke argumenten: onze economie heeft jonge, geschoolde arbeidskrachten nodig, en we houden onze samenleving liever ‘blank’... De jonge mannen en vrouwen om wie het gaat, denken blijkbaar aan andere zaken. In onze ‘postmoderne’ samenleving willen jonge mannen én vrouwen een goede sociale en economische positie veroveren, en over een maximale zelfstandigheid en flexibiliteit beschikken. ‘Kinderen krijgen’ past minder goed, of althans minder direct in een dergelijke levensopvatting. Als slotsom van onze bondige analyse van de bevolkingsevolutie kunnen we stellen dat het getij van de vergrijzing heel waarschijnlijk door zal gaan tot ver na het jaar 2000, en dat dit voor de volkshuishouding vermoedelijk maar een kleine ‘lastpost’ zal zijn, aangezien ook het kindertal aan de lage kant zal blijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een grote culturele participatie van ouderenLaten we terugkeren naar de vraag van daarstraks: waar vind je al die ouderen in onze samenleving? Een tweede antwoord is: in allerlei verenigingen en organisaties. Het is bekend dat Vlaanderen een ‘verenigingsland’ is. In een uit 1987 daterend onderzoek naar ‘de leefsituatie’ van thuiswonende bejaarden van 65 en ouder, hebben G. Dooghe e.a. ook enkele vragen gesteld naar het lidmaatschap van bejaarden aan verenigingen. Uit dat onderzoek blijkt in de eerste plaats dat 59% van de 65-plussers lid is van minstens één vereniging. Dooghe e.a. stippen daarbij aan, dat dit cijfer bij een onderzoek dat zij 20 jaar geleden hebben verricht veel lager lag, nl. op 39%. Op basis van verschillende gegevens hebben wij de hiernaaststaande samengevoegde tabel geconstrueerd: Deze tabel bevat twee reeksen van gegevens: de aard en de omvang van het lidmaatschap in de eerste en de tweede kolom, en de mate of de graad van participatie aan de activiteiten in de derde. Het zal de lezer onmiddellijk opvallen dat de verenigingen van het type ‘Bond van Gepensioneerden’ de absolute toppers zijn: op elke honderd 65-plussers zijn er gemiddeld 43 lid van een vereniging voor mensen op pensioen! Er bestaan thans zeven van dergelijke ‘bonden’, vanaf de Kristelijke Bond van gepensioneerden, Clubs voor Rustenden uit de Middenstand (CRM), de Vlaamse Federatie van Socialistische Gepensioneerden, een liberale en een Vlaams-nationale bond, tot de ‘neutrale’ Landsbond van de Derde Leeftijd en het Verbond van Senioren. We geven de namen om twee redenen: ze tonen de invloed van en de reactie op de verzuiling, en ze geven ook de terminologische evolutie van de voorbije 40 jaar aan. Men is van een (negatieve) verwijzing naar de arbeidssituatie in de term ‘gepensioneerde’ overgegaan op de meer ‘zakelijke’ term van ‘Derde Leeftijd’, en vandaar naar de programmatorische term ‘Senioren’. Steeds meer worden ouderen met deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in Nederland hebben de ‘bonden’ de grootste aanhang, al beperkt hun aantal zich tot drie: de pluralistische ANBO, de protestantse PCBO en de katholieke Unie KBO. In het scala van verenigingen waarvan senioren lid zijn, komen vervolgens de sociaal-culturele verenigingen, zoals b.v. de KAV, het Davidsfonds en de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. Vervolgens vinden we buurt- en ontspanningsverenigingen, de vaderlandse ‘oudstrijdersbonden’, de sportclubs en de verenigingen voor ziekenzorg (Wit-Gele Kruis, Bond van Gehandicapten etc. ). Insiders weten maar al te goed dat ‘lid zijn van een vereniging’ niet gelijkstaat met ‘deelnemen aan de activiteiten’. In de publieke opinie overheerst de mening dat al die verenigingen toch maar papieren huizen zijn waar niet veel dynamiek heerst. De rechterhelft van de bovenstaande tabel geeft hierover uitsluitsel. Daaruit blijkt dat een kleine helft van de senioren ‘af en toe tot regelmatig’ deelneemt aan de programma's die hun aangeboden worden. Al bij al ontstaat hieruit een beeld van een hoge verenigingsgraad en een behoorlijk hoge participatie. Nu weten wij ook wel dat veel van de aangeboden activiteiten van het type ‘uitstap - kaartclub - ontspanningsavond’ zijn. Uit een nadere analyse van recente programma's is ons echter duidelijk geworden dat er een reële verschuiving merkbaar is, zowel in de richting van het behandelen van aktuele thema's als in de richting van meer actieve (groeps)methodes. Zo ontstaat langzaamaan een waarachtig sociaal-cultureel verenigingswerk voor senioren. In sociaal-cultureel opzicht bestaat er echter veel meer dan een aanbod van verenigingen. In de voorbije tien tot vijftien jaar hebben wij achtereenvolgens zien opkomen: - de diensten of Centra voor de Derde Leeftijd, die aanvankelijk vooral zorgden voor informatie en hulp aan ouderen en thans hun aanbod hebben uitgebreid tot ontspanning en vorming; - het cursuswerk ter voorbereiding op het pensioen in de vormingsinstellingen, waar, vaak in samenwerking met bedrijven of instellingen, oudere werknemers met hun partner voorbereid worden op een zinvolle pensioenleeftijd; - een aparte werking voor ouderen in de culturele centra, met een accent op het aanleren van hobby's en het beoefenen van muzische expressie, maar ook met cursussen pensioenvoorbereiding; - het aanbod van Academies of Universiteiten voor de Derde Leeftijd, waar, in navolging van de Franse ‘Universités du troisième âge’, voornamelijk voordrachtenreeksen over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
recente wetenschappelijke ontwikkelingen worden georganiseerd. Op het eerste gezicht lijkt er dus ‘voor elk wat wils’ te zijn en hebben de verschillende organisaties een eigen profiel. Er zijn echter ook overlappingen en wrijvingen, b.v. tussen de verenigingen en de Centra Derde Leeftijd die allebei aan groepsgerichte vorming doen, of tussen de vormingsinstellingen en de culturele centra die zich allebei met de voorbereiding op het pensioen bezighouden. Eén van de zaken waar al deze organisaties - in totaal zowat 70 - het grondig over eens zijn, is de stiefmoederlijke behandeling door het nationale en het plaatselijke cultuurbeleid. Het werk met en voor senioren staat niet hoog op de culturele prioriteitenlijst, en er wordt regelmatig geklaagd over bureaucratische bemoeizucht en gebrek aan coördinatie. Wat brengt senioren er nu toe om zo gul op dit breedvertakte aanbod in te gaan? Wij beschikken wat dat betreft vooralsnog over geen Vlaamse onderzoeksgegevens, maar uit een onderzoek naar o.m. de motieven om lid te worden van een ouderenbond in Nederland is gebleken dat er een vijftal redenen zijn waarom senioren zich tot dergelijke bonden wenden. Voorop staat het zoeken van gezelligheid en contact, of datgene wat de Nederlanders noemen het ‘elkaar warm houden onder de theemuts’. Vervolgens komt de belangenbehartiging, d.i. de verdediging van de rechten en de positie van bejaarden, b.v. wat betreft pensioenregeling en gezondheidszorg. Op de derde plaats komt het steunen van de ideeën van de bond, of m.a.w. het zich scharen achter de ideologie of de levensbeschouwelijke oriëntatie waarbij men zich verenigt. Vervolgens wordt men ook lid ‘omdat men gevraagd werd door vrienden of buren’. En tenslotte is er ook nog het zoeken van hulp en steun, maar dat blijkt in de praktijk niet zo'n belangrijk motief te zijn. Naast deze expliciet genoemde motieven geeft men ook nog ‘andere’ redenen op, zoals ‘iets bijleren’ of het beoefenen van een hobby. Wat betreft de culturele participatie hebben wij het totnogtoe vooral over georganiseerde participatie gehad op het terrein van het sociaal-cultureel werk. Wij moeten er hier toch op wijzen dat heel wat mensen op sociaal en cultureel gebied geheel zelfstandig activiteiten of projecten opzetten, zonder dus een beroep te doen op verenigingen of organisaties. We kunnen hier denken aan zelfstudie van b.v. talen of geschiedenis, aan het zelfstandig aanleren en beoefenen van praktische vaardigheden zoals koken, weven of met een computer werken, aan gespreks- en werkgroepen die informeel worden opgezet. Op sociaal-cultureel gebied biedt de ouderengroep in Vlaanderen - en ook in Nederland - het beeld van een gevarieerde en rijkgeschakeerde dynamiek. Weliswaar blijft het accent op ontmoeting en ontspanning liggen - vooral in het kader van de vele verenigingen waaraan heel wat senioren deelnemen - maar we merken in de laatste vijf jaren een geleidelijke verschuiving in de richting van vorming en soms ook van belangenbehartiging. Dat heeft vanzelfsprekend ook te maken met het veranderde beeld van de zgn. ouderen in onze samenleving. Het taalgebruik is hier een wegwijzer: de ‘ouden van dagen’ werden geacht ‘van de levensavond te genieten’, de ‘derde leeftijd’ werd en wordt geacht zich te richten naar de regel ‘blijf fit en leef lang’, de ‘senioren’ tenslotte worden geacht zichzelf nog verder te ontwikkelen en een actieve bijdrage te leveren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een gebrekkige politieke participatie en inspraakIn wat voorafgaat hebben we reeds twee keer de vraag gesteld ‘waar bevinden zich al die bejaarden?’ en daarop een positief klinkend statistisch-demografisch én sociaal-cultureel antwoord gegeven. Wanneer we nu kijken naar het terrein van de politiek en het overheidsbeleid, dan kunnen we moeilijk anders dan vaststellen dat de senioren op het politieke plan in België, maar ook in de andere Europese landen, nauwelijks een rol spelen. Op het punt van de politieke spelregels bevinden we ons in een erg dubbelzinnige toestand: tegenover het onloochenbare feit van de kwantitatieve omvang van de seniorengroep en de daarin aanwezige vitaliteit en bekwaamheid, staat het even onloochenbare feit van een soort van politiek-maatschappelijk veto. In de meeste partijen is b.v. voor de bekleding van een parlementair mandaat een leeftijdsgrens van 65 jaar vastgelegd. Dat betekent zonder meer dat één kwart, en straks één derde van de bevolking niet meer rechtstreeks politiek vertegenwoordigd is! Hoe kan je dan op dit punt van ‘democratie’ spreken? We weten het wel: er zijn enkele afschrikwekkende voorbeelden van oude staatshoofden en regeringsleiders die ofwel te lang de macht in handen hielden ofwel als een soort van vadsige koningen hebben geregeerd. We kunnen denken aan b.v. Adenauer, De Gaulle, Johnson, Breschnev, Reagan, en andere, minder bekende leiders. De principes van afzetbaarheid en rotatie hoeven echter niet te betekenen dat men gewoon elke senior van hoge politieke ambten uitsluit. Hetzelfde gebeurt trouwens op het gemeentelijke vlak, waar men toch een directere inbreng en betrokkenheid van senioren kan verwachten. Ook met de niet-rechtstreekse beleidsbepaling zit het fout: her en der bestaat wel een ‘Raad voor de Derde Leeftijd’, maar van reële inspraak is niet veel te merken. Op deze gegevenheden kan je ook anders reageren door de volgende vraag te stellen: is het gebrek aan politieke participatie en inspraak niet te wijten aan een gebrek aan interesse en/of bekwaamheid van de senioren zelf? In de vorige paragraaf hadden we het al over een Nederlands onderzoek waar o.m. gepeild werd naar de motieven tot lidmaatschap van een ouderenbond. Dat onderzoek was echter in de eerste plaats gewijd aan de vraag van de maatschappelijke belangenbehartiging van en voor ouderen. Op dit punt zijn de resultaten inderdaad verre van hoopgevend: op de negentien onderzochte afdelingen was er slechts één waar op lokaal niveau actief aan sociale en politieke belangenbehartiging werd gedaan. Uit het onderzoek bleek verder dat de ‘leden’ terzake hun blik richten op de ‘nationale verantwoordelijken’, die voor hen de politieke zaken ter harte moeten nemen: dat is hun taak én hun deskundigheid. De politieke apathie van veel senioren verschilt echter weinig van de politieke apathie van de andere bevolkingsgroepen. Een recente opiniepeiling heeft aangetoond, dat bij afschaffing van de kiesplicht in België nog hooguit 38% aan nationale en Europese verkiezingen zou deelnemen. En op een in juni 1989 in Den Haag gehouden conferentie over ‘Burgerschap en eigenbelang’ hebben wij drie verschillende sociaal-wetenschappers horen zeggen dat ‘politiek’ in de meeste Europese landen het karakter heeft aangenomen van ‘consumentisme’, d.i. een gedrag waarbij iedereen rechtstreeks of onrechtstreeks uit de politieke winkel zijn gewenste voordeel zoekt te halen en daarbij probeert de kosten op de rug van de gemeenschap te schuiven. Politici spelen daar ijverig op in: ze willen geen ‘klanten’ verliezen en ze hebben ‘pleinvrees’! Naast deze algemene politieke tendensen, spelen natuurlijk ook een aantal specifieke factoren een rol in de relatief geringe participatie van ouderen aan het lokale en nationale beleid. Zo is er de nog steeds negatieve beeldvorming betreffende ‘bejaarden’, die men ziet en benadert als ‘futloos’, ‘ongeïnteresseerd’, ‘ziekelijk en gebrekkig’, ‘in zichzelf gekeerd’, ‘onproduktief’ enz. Dit laatste ‘kenmerk’ houdt vanzelfsprekend verband met de waardebarometer in onze samenleving: aanzien en erkenning krijg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
je alleen als je een beroep hebt, liefst van enig niveau. Het arbeidsbestel speelt dus een dominante rol in de beoordeling van de niet-langer werkenden. Verder is er ook de minder hoge scholingsgraad van veel ouderen, die het hun moeilijk maakt om zicht en greep te krijgen op de ingewikkelde politieke en maatschappelijke structuren, spelregels en machtsmechanismen. Tenslotte moeten we ook inzien dat ouderen - en vooral de hoogbejaarden boven de 75 jaar - over verminderde lichamelijke en geestelijke vermogens beschikken en soms aan eigen zorgen meer dan genoeg hebben. Dit alles biedt echter geen uitputtende verklaring voor het nagenoeg ontbreken van daadwerkelijke politieke medezeggenschap van de senioren in onze samenleving. Er zijn, voor wie goed kijkt en luistert, tekens aan de wand dat de zaken zouden kunnen gaan veranderen. We hebben het bij de aanvang van ons artikel gehad over de ‘Graue Panther- Bewegun’: Een initiatief dat bij ons de aandacht heeft weten te trekken is het zgn. Seniorenparlement, dat al drie keer - in '87, '88 en '90 - in Limburg heeft plaatsgehad. Hier werd door een paar honderd aanwezigen een analyse gemaakt van de situatie van senioren, en er werden o.m. concrete beleidsvoorstellen gedaan. Vele daarvan vinden we terug in een verklaring van de Europese Eurosenior-beweging, die in juni '89 in het cultureel centrum van Alden Biesen (Bilzen) afgekondigd werd. In de aanhef van deze verklaring lezen we het volgende: ‘Het huidige ouderenbeleid is, op alle niveaus, hoofdzakelijk afgestemd op zorg. Daarom verwachten we een aanpassing van het huidige beleid op het vlak van welzijn, cultuur, inspraak en participatie. Zelf hebben we heel wat troeven in handen om onze eigen situatie mee te bepalen. Het is daarbij belangrijk dat we voldoende ruimte nemen om onze ideeën te laten horen. Ten aanzien van dit beleid zijn wij volwaardige gesprekspartners, en willen we komen tot een dialoog waarin we onze voorstellen willen verduidelijken en helpen realiseren’. Deze verklaring legt de vinger op heel wat wonden en reikt alternatieve oplossingen aan. Ons is echter wel duidelijk dat hier vooral de jongbejaarden aan het woord zijn, zij die twintig en meer jaar geleden deelnamen aan verschillende emancipatiebewegingen en niet wensen te leven in de grote parkeerruimte van de ‘Derde Leeftijd’. Of daaruit nu een ‘grijze panter-beweging’ zal ontstaan weten we niet. Wat echter vaststaat is, dat de seniorengeneratie van de jaren '90 zowel in cultureel als in politiek opzicht actiever en invloedrijker zal zijn dan haar voorgangers. |