| |
| |
| |
Guido Gezelle (1830-1899).
| |
| |
| |
Gezelle, eindelijk!
Jozef Boets
JOZEF BOETS
werd geboren in 1922 te Lommel. Studeerde filosofie en theologie te Saint-Gérard en Germaanse filologie aan de K.U.Leuven. Promoveerde in 1960 met een studie over klankexpressie in literatuur en taal. Was tot 1987 als hoogleraar verbonden aan het Departement voor Taal- en Letterkunde van de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen (UFSIA). Publiceerde o.a. ‘Moderne teorieën in verband met klankexpressie’ (1965); ‘Dat gebied waar mensen zijn; een wandeling door de poëzie van G. Gezelle’ (1980); ‘Guido Gezelle in 15.000 woorden; een concordantie op het door hem gebundeld dichtwerk’ (1986) en ‘Guido Gezelle, Verzameld dichtwerk’ (8 delen, vanaf 1980).
Adres: Dineurlaan 28, B-2900 Schoten
‘Eindelijk heb ik de indruk, inzicht in Gezelles werk te hebben, gebeurtenissen in een bezield verband te kunnen plaatsen,...’
(Luc Decorte in De Standaard der Letteren van 31.10.1990).
De publikatie van een biografie van Gezelle is een gebeurtenis. Aan het leven van iemand die onafscheidelijk met onze taalgemeenschap vergroeid is, wordt opnieuw gestalte gegeven. Onze vraag is dan, of deze gestalte beantwoordt aan wat we verwachten, of ze aan het vertrouwde beeld iets toevoegt, of ze wat door jaren omgang in ons gegroeid is, verduidelijkt. Met nieuwsgierigheid werd dan ook uitgezien naar het boek dat Michel van der Plas en zijn uitgever ons een jaar geleden beloofd hadden. Nu Mijnheer Gezelle voor ons ligt, is het misschien goed eerst eens achterom te kijken, alvorens het boek een plaats te geven vlakbij de rechterhand op de Gezelleplank.
Toen Caesar Gezelle in 1918 te Versailles een punt zette achter zijn ruim 250 blz. tellende beschrijving van het leven van zijn oom, verklaarde hij in de inleiding dat zijn geschrift niet de definitieve versie zou zijn. Hij hoopte het werk te kunnen vervolledigen met de hulp van de lezers. De veel uitvoeriger beschrijving die Aloys Walgrave in de week van Pinksteren 1922 afsloot, wilde, blijkens de bekentenis van de auteur in het voorwoord, meer zijn dan een zakelijk relaas: de feiten werden gekozen en bekeken in het licht van een duidelijk geïdealiseerde visie. Overigens gaf ook hij volmondig toe dat zijn feitenmateriaal niet volledig was. In 1930 publiceerde vervolgens Frank Baur 200 blz. over de eerste dertig jaren van Gezelles leven. Hijzelf noemde het ‘vakantiewerk’, maar maakte in het voorbericht toch duidelijk dat het hem heel wat inspanning had gekost. Het zou, schreef hij, voor hem gemakkelijker geweest zijn een ‘overkompleet en geleerd boek’ te schrijven. Uitgegeven in de volksreeks van het Davidsfonds, kende deze rompbiografie een ruime verwerd
| |
| |
Michael van der Plas (o1927).
spreiding, maar het beloofde en door iedereen verwachte vervolg is er nooit gekomen.
Nadien werd het biografisch heel stil rond Gezelle indien we althans de levensschetsen onvermeld laten en ook de prijzenswaardige ‘Grote Ontmoeting’ van Karel de Busschere (1980), waarin heel wat nieuwe gegevens werden verwerkt. Intussen was het Gezellegenootschap ontstaan (1961) en was het Centrum voor Gezellestudie zijn onderzoek begonnen (1966). Reeds in 1977 werd aan een gedetailleerde kroniek van Gezelles leven die een der leden had aangevat, door het Genootschap alle steun verleend. Ze kwam er echter niet. Toen werd in maart 1982 de taak onder ruim een twintigtal leden en nietleden verdeeld; ze zouden elk afzonderlijk een aspect of een periode van het leven van de dichter behandelen. Ook dit luchtschip kwam niet van de grond. Andere even belangrijke projecten waren trouwens in die jaren: de uitgave van het Verzameld dichtwerk, het toegankelijk maken van de briefwisseling, het verzamelen en uitgeven van het proza, de inventarisatie van de Gezelle-publikaties en van de Gezellestudies en ander ontginningswerk. Van deze projecten vorderde vooral de uitgave van het Verzameld dichtwerk, in 1974 begonnen en vanaf 1980 aan het verschijnen, in een behoorlijk tempo. Wat de biografie betreft, was men binnen het Genootschap en in het Centrum trouwens de mening toegedaan, dat de overige projecten voorrang hadden. Het is, achteraf beschouwd, goed dat de uitgeverij Lannoo niet op die voorbereidende werkzaamheden heeft gewacht. Ook omdat de nieuwe gegevens i.v.m. leven en werk van Gezelle zich reeds dermate hadden opgehoopt, dat weldra geen mens nog in staat zou zijn zich er doorheen te worstelen.
In het jaar dat deel 7 van het Verzameld dichtwerk zou verschijnen (1987) kwam dan ook het Gezelleboek De wonde in 't hert van Christine D'haen op de markt. Totaal anders dan verwacht en verschillend van al de vorige. Deze laatste werden reeds een tijdlang door sommigen minder gewaardeerd, hetzij om de typische visie, hetzij om de grote aandacht voor details, maar uiteraard vooral omdat de resultaten van het recente onderzoek er niet in waren verwerkt. C.D. had uiteraard wel veel nieuw
| |
| |
materiaal verzameld; het bezwaar was echter dat ze de nieuwe gegevens nauwelijks in zinnen had ingekleed, dat ze grote stukken van haar boek niet echt leesbaar had gemaakt. De lezer kon wél aan de hand van haar gegevens zijn eigen objectievere biografie schrijven, ook al werd hij door de aard van de verzameling en door korte, minder koele opmerkingen wel enigszins georiënteerd. Dit laatste was uiteraard geen bezwaar, want geen biografie is denkbaar zonder een persoonlijke visie. Een echt bezwaar was wel, dat van de lezer werd verwacht, dat hijzelf eerst moest schrijven wat hij wou lezen. Toch was dit boek geen slag in de lucht; door het schikken en overzichtelijk samenbrengen van verspreide gegevens heeft het zeker bijgedragen tot de realisatie van de biografie waarover we het hier hebben.
| |
De voorbeschikte biograaf
Het was dan ook voor de Gezellewetenschap een zegen, dat juist op dit ogenblik Michel van den Plas de uitnodiging van de uitgeverij kon aanvaarden. ‘Zelf dichter en journalist en nauw betrokken bij kerkelijke gebeurtenissen en ontwikkelingen’ had hij, zoals we lezen op het stofomslag, ‘de geestelijke bagage die voor een Gezelle-biografie onontbeerlijk is’. Overigens had hij sedert de dag dat hij - dertien jaar oud - van zijn vader de achttien delen van de Jubileumuitgave ten geschenke kreeg, zijn geliefde dichter gelezen en herlezen, geannoteerd en met lectuur jarenlang aangevuld. Hij stond als journalist met zijn vaardige pen, zijn zeldzaam inlevingsvermogen en zijn grenzeloze belangstelling voor al wat taal is, als 't ware klaar om die uitnodiging van Lannoo te aanvaarden. Het resultaat ligt nu voor ons: een prachtig uitgegeven, lijvig boek met een titel, die iets zegt over de wijze waarop de auteur met Gezelle is omgegaan: Gezelle werd voor hem een ‘grote mijnheer’.
Van der Plas volgt de dichter van zijn geboorte tot aan zijn dood. Ononderbroken is hij met hem als 't ware in gesprek. Geen zakelijk relaas dus van de feiten, wel een voortdurend evalueren, niet door adjectieven en zeker niet door superlatieven, maar in termen die ernaar streven de dimensie van wat er zich in Gezelles leven heeft afgespeeld, te achterhalen. Hij heeft daarbij aandacht voor de betekenis die deze gebeurtenissen voor Gezelle hadden, maar ook voor de gemeenschap waartoe de dichter behoorde, zowel de kerkelijke als de volkse. Met een geoefend oor, dat in de loop der jaren, mede dank zij zijn dichterschap, een uiterste verfijning heeft bereikt, beluistert Van der Plas Gezelle en weegt hij diens gedragingen, uitspraken en poëtische formuleringen af tegen de achtergrond van het dagelijkse grijze gebeuren. Eén voorbeeld: ‘Is het waar dat gij op de 15e dezer des avonds aanwezig zijt geweest in het theater, een Brugs oord dat geen goede naam heeft... Als het waar is, betreur ik dat ten zeerste’ (426v.). De brief is in het Latijn en komt van bisschop Faict. Gezelle had inderdaad in de Brugse schouwburg, samen met enkele vrienden, op 15.8.1887 de uitvoering bijgewoond van de door hem geschreven en door Tinel getoonzette cantate voor de Breydelfeesten. Hij was toen 57, lid van de Academie en algemeen erkend dichter. We lezen dit bij Van der Plas en niet alleen feiten komen hier tot leven, maar de dichter zelf staat vlak bij ons, gekwetst, vernederd, hulpeloos. We kijken in zijn ogen. Hier wordt poëzie geconfronteerd met proza: proza dat wereld en maatschappij in stand wil houden en ordenen, poëzie die ze tot leven brengt en bezielt. Zulke ervaringen heeft men bij de lectuur van Van der Plas voortdurend. We vernemen niet alleen feiten, we leven mee, we kiezen stelling, we worden in ons gemoed aangesproken.
| |
Gezelle, de veelzijdige
Al jaren ben ik met Gezelle vertrouwd, ik zie hem dus al lang als de veelzijdige. Bij de lectuur van Van der Plas werd me weer zeer duidelijk hoe waar dit wel is. Hoe Gezelle verschilde van de anderen die in zijn situatie verkeerden. Hoe hij geheel en al kunstenaar was, alleen vergelijkbaar met gedreven mensen als Vincent Van Gogh, helemaal en onbeperkt oorspronkelijk, maar zonder het zelf te weten en zonder het te willen. Was Gezelle niet de meest besproken Vlaamse leraar uit de negentiende eeuw? Niet een van de meest eigenzinnige en rumoerige, tevens knappe journalisten? (Stel u hem voor als redacteur van Le Monde of van een groot Engels
| |
| |
opinieblad!) Was Gezelle niet, uiteraard ongewild, een uiterst onconventioneel priester? Zijn oversten erkenden zijn gaven en trachtten die tot hun recht te laten komen. Konden zij het helpen, dat het telkens misliep als hij een verantwoordelijke functie kreeg en dat ze dus - in die tijd! - voor hem geen plaats als pastoor, zelfs geen ongevaarlijk kanunnikenmanteltje over hadden. Intussen was hij wel met hart en ziel als dienaar aan de kerk verknocht, werd hij door zijn teksten en zijn originele visies een der invloedrijke Vlaamse priesters. Tot op de dag van vandaag. Hij was een traditionalist, zeker, maar tegelijk een zeer modern man. Zijn toebehoren aan de kerk heeft zijn geaardheid bepaald; zijn christelijke deemoed heeft hem getekend, of liever doorgroefd. Hij was een exponent van de kerk zoals die er in de negentiende en in de eerste helft van de twintigste eeuw uitzag. Maar hij was meer, veel meer en ook totaal anders. Een vroege voorstander van het Gregoriaans en tevens, toen al, een ijveraar voor kerkliederen in de volkstaal (die hijzelf schreef trouwens). Dit was zo progressief en uitzonderlijk, dat de bisschop meende dat hij hem moest terugfluiten. (Hij had nu moeten leven!) Op andere domeinen was de dichter even oorspronkelijk. Reeds in zijn jeugd ontpopte hij zich als een ijverig verzamelaar van woorden, volkse spreuken en gezegden. Hij was een der allereerste ‘zanters’, die bijna op zijn eentje het werk deed van een heel instituut. Deze werkzaamheden stoffeerden zijn dichterschap en dank zij zijn dichterschap werden die activiteiten in waarde vertienvoudigd. De vraag of de dichter in hem tol betaalde aan de taalkundige, is wellicht een overbodige vraag. De taalkundige en de dichter zijn niet te scheiden. Gezelle was één en hij heeft daarover nooit theoretische vragen gesteld. Hij was zoals hij was. En dit juist maakte hem zo uitzonderlijk dat hij, zonder dat hij het zich goed realiseerde,
zelfs geen leermeesters had, er geen kon hebben. Het dichterschap was zijn domein, zijn keizerrijk; daar kon hij geen vreemde wetgevers erkennen. Daar heerste, tegelijk als een bevrijdende almacht en als een doem, niets anders dan zijn scheppend vermogen.
| |
Gezelle, de paradoxale
Alle activiteiten van Gezelle, niet alleen zijn poëtische, werden - dat zag men pas achteraf - door dat gevoel van autonomie geïnspireerd. Dit bracht ook mee, dat de dichter zich op terreinen bewoog die door wijze mannen, bekommerd om hun goede naam en om b.v. het ‘niveau’ van hun geschriften, angstvallig vermeden worden. Denk maar aan zijn poëzie voor de vriendenkring, vooral aan zijn grenzeloze zorg voor de katrientjes, aan zijn eindeloos gerijm voor zijn politieke vrienden. Zeker toen dat jarenlang een bijna volledige bezigheid werd.
Van der Plas legt herhaaldelijk de nadruk op het paradoxale in Gezelles leven, wat uiteraard uit het voorafgaande volgt. De zoon van een onbemiddelde tuinier die, als dichter en taalkundige, contact had met dichters en taalkundigen uit Nederland, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Italië en Spanje. Toegegeven, niet de meest bekenden. Die als jong leraar reeds buitenlandse onderscheidingen kreeg. Weer toegegeven, niet de meest gangbare. Die als jong geestelijke met Engelse bisschoppen correspondeerde en met missionarissen in verre landen. En die toch de deemoedige, schuchtere priester was en zelfs als academielid, doctor honoris causa en erkend dichter, nog tot zijn 59ste jaar onderpastoor bleef en daarna rector werd van drie Franse nonnen, om, pas goed zestig, ambteloos
| |
| |
te worden. Wij zouden liever zeggen ‘poeta laureatus’, want dat had hij tijdens de tweede helft van zijn leven moeten zijn, en dat was hij in het hart van zijn lezers.
Van die niet te lokaliseren Westvlaamse priester heeft Van der Plas het leven geschreven. Ik meen dat we ons gelukkig mogen prijzen, dat hij het heeft willen doen, dat hij het, als Nederlander, zo graag en met volle overgave heeft gedaan. Niet omdat hij de eerste geweest zou zijn, die zich in het Noorden met Gezelle heeft beziggehouden. Is de ware erkenning niet in zekere zin ook uit het Noorden gekomen? Bladerend in bibliografieën als die van Bernard Kemp en denkend aan belangrijke publikaties, treffen we tientallen Nederlanders aan. Nederland had reeds lange tijd belangstelling en Van der Plas was, door zijn verleden, door zijn levenslang bezig zijn met Gezelle, ook dankzij de vele studies die de laatste jaren verschenen, in staat de man Gezelle uit te tekenen als leerling, opvoeder, toegewijd priester, dichter, liturgist, zielzorger, tekstschrijver, taalgeleerde en ook als politiek schrijver, want Van der Plas is niets uit de weg gegaan. Hij had, na zijn herhaalde verkenningstochten, evenmin als Gezelle, niet de neiging om wat dan ook te verbergen. Gezelle en hij hadden voor elkaar en voor de lezers geen geheimen.
De som van al die kennis is geen kroniek geworden. Niet alle gegevens worden vermeld. Als journalist die zijn vak kent, deed Van der Plas een keuze met het oog op de gedaante van de man, zoals die in hem gegroeid was. Alle belangrijke reeds bekende, maar ook een aantal heel nieuwe gegevens kregen samen gestalte. Hoe hij die lange reeks naakte feiten zo echt en bijna levenswarm met elkaar kon verbinden? Van der Plas zelf schreef het ergens en wij ervaren het ook zo: hij kon dit dankzij een geestelijke gelijkenis, een innerlijke overeenstemming, een onstoffelijke bloedverwantschap over de jaren en de landsgrenzen heen. Of was het een door lectuur ontstane symbiose zoals Van der Plas de verwantschap heeft genoemd (p. 108, p. 111) die tussen Gezelle en zijn leerlingen te Roeselare was gegroeid?
Kortom Van der Plas ordende de gegevens niet als stukken van een blokkendoos, hij transformeerde ze tot levende en organische onderdelen van een echt leven. Een leven, dat ons zal blijven aanspreken en boeien omdat het onszelf, leden van dezelfde taalgemeenschap, innerlijk tot nieuw leven heeft gewekt.
| |
Strandjutten of naar de zee kijken
Heb ik dan niets aan te merken? Hoe zou ik dat niet hebben na vijfentwintig jaar professioneel toegespitst geweest te zijn op details van Gezelles gebundeld en ongebundeld kostbaar dichtwerk! Welk boek is volmaakt? Bekijkt men die 600 bladzijden met de gebrilde ogen van een criticus, dan kost het geen moeite, evenmin als in welk ander boek van enige omvang en gewicht dan ook, om de jacht te openen. Maar toen ik dan, na de lectuur, daar stond met een korf komma's en kommapunten, een Godbevolen i.p.v. een Godevolen (p. 581, gelukkige vergissing voor dit werk!), een truffel met niet minder dan 3fs (p. 333) in een dus voortreffelijk en overvloedig menu van circa 1880, verder ook met de naam van ene mevrouw Wegeulin die elders Wequelin heet (p. 295), met in een versregel een vergeten woord (p. 526) en met flamantigismus (p. 258) voor wat we beter kennen, met zon i.p.v. ton (p. 348), met ergens ook een verkeerde datum, enkele y's i.p.v. ij's en een onterechte ae-spelling en nog wat dingen van die aard... toen ik dus daar zo stond aan het einde van die 600 bladzijden, voelde ik mij als een strandjutter die met de kop naar beneden over het zand loopt zonder de pracht van de zee te zien, die haar geruis niet hoort en de kracht niet voelt van de jodiumrijke wind die eindelijk is gaan waaien in het nog steeds muffe en zo luizige Gezelledepartement, waaruit de dichter zelf als hij kon, met de pijp tussen de tanden zou zijn weggewandeld. Een romantische vergelijking? Zeker; maar ook een zeer toepasselijke beeldspraak. Ook ik betreur de onvolledige verwijzingen, heel zeker, en de nogal grote plaats die Gezelles journalistiek geschrijf toegewezen kreeg. Maar ik ben niet de enige lezer, en hoeveel anderen denken erover zoals ik? En die verwijzingen? Was het een optie van de schrijver
die zich bij het uittekenen van de taferelen door geen details wilde laten afleiden? Of was het een gevolg van de ‘haast’ waarmee hij zijn boek
| |
| |
heeft geschreven? De ‘haast’ van iemand die, zoals hijzelf zei, bang was dat hij het niet zou mogen voltooien? De meeste lezers zullen ook deze leemte niet opmerken, er zeker geen hinder van ondervinden. En wie die leemte wel ervaart, verkeert wellicht in de mogelijkheid zelf de referenties aan te vullen. (Misschien later op een aanvullend blaadje voor ons allemaal? Of ze klaar houden voor de herdruk?)
| |
De reeds gerijpte volle wijn
Met schroom schreef ik over dit boek. Met veel schroom, maar met nog meer dankbaarheid. Hoelang al zaten we op een goede biografie van Gezelle te wachten! Hoeveel pogingen werden er al niet ondernomen! Ik beschouw het als een genade dat op het goede ogenblik een auteur die dit werk aankon, ja ervoor in de wieg was gelegd, van een uitgever de kans kreeg om eindelijk die leemte op te vullen. (Laten we de hierboven aangestipte kleine lacunes speels als littekens van die oude leemte beschouwen!) Goede voornemens en beloften volstaan niet om de wereld op te bouwen. Ook niet in de twintigste eeuw. Een positieve oriëntatie, werkkracht en een enthousiaste inzet die niet op werkuren let, zijn onontbeerlijk. Ook, ja zéker in deze computertijd. Van der Plas heeft het eindelijk niet alleen gezegd, maar ook gedaan. Hij heeft in het Gezelledepartement - om nog eens een aan mijn stemming aangepast beeld te gebruiken - voor het eindelijke feest de reeds gerijpte volle wijn op kamertemperatuur gebracht zonder hem door elkaar te schudden zoals wij, gebrilde en blindgestaarde ‘vorsers’, wellicht zouden hebben gedaan.
Tegen het boek dat Van der Plas heeft geschreven, moeten we niet alleen ‘Mijnheer’ zeggen, we mogen het ook als een lang verwachte gast begroeten en daarbij dus allen samen het glas heffen. Eindelijk!
| |
Noot:
michel van der plas, Mijnheer Gezelle. Biografie van een priesterdichter, Lannoo / Anthos, 1990, 608 p. + 8 p. ill.
|
|