Publikaties
17 auteurs op zoek naar Nederland
Deze bundel kan zonder voorbehoud worden aanbevolen. Op de meest uiteenlopende gebieden wordt hier belangrijk materiaal geleverd. Wie weten wil hoe er in (Noord-)Nederland met problemen wordt omgegaan en welke ervaringen men daarbij, gaandeweg, opdeed, kan hier terecht. Misschien is een enkel hoofdstuk, zoals het eerste, over kerk en godsdienst, wat mager uitgevallen, maar zo iets is onvermijdelijk in een boek, waaraan zoveel verschillende pennen hebben meegewerkt.
Men vindt hier heel wat feitenen cijfermateriaal, dat soms verrast, soms ook bevestigt wat men al vermoedde. Maar hier vindt men alles bijeen netjes op een rijtje.
Daar is bijvoorbeeld de immigratie, waartegenover de Nederlandse overheid een bij uitstek vooruitstrevend beleid voerde, vooral wanneer men het vergelijkt met wat de Franse socialisten op dit terrein presteerden. Gemeentelijk kiesrecht voor immigranten in Nederlands werkt dit al ontspannend, maar in Frankrijk durft men er nog niet aan te denken!
Helaas echter draagt iedere oplossing, ook een geslaagde, steeds nieuwe problemen in zich. Juist de liefhebbende zorg voor de kansarme groep houdt een gevaar in zich; dat van bemoeizucht: ‘father knows better’. Juist in crisistijd blijkt, hoezeer ‘zwakke groepen in de samenleving als “zorgcategorieën” werden beschouwd en hoe weinig kansen op zelfstandigheid hun in feite zijn geboden’ (p. 267). Maar dat is geen reden om terug te komen op de verworvenheden.
Verrassend is ook, op een geheel ander terrein, de houding van ouders ten aanzien van de schoolkeuze. Het blijkt, dat 21% van hen principieel de openbare (in België: de ‘officiële’) school verkiezen, maar in de praktijk toch hun kinderen aan het confessionele (‘vrije’) onderwijs toevertrouwen. Met als gevolg, dat dit laatste ‘net’ kwantitatief veruit aan de winnende hand is (63%), maar dat de leiders ervan zich geen illusies mogen maken over de kwalitatieve homogeniteit. Althans: zo is het, statistisch, in Nederland. Het zou de moeite waard zijn, na te gaan of dit ook voor het zuiden geldt.
De redacteur, Prof. Couwenberg, stichter en inspirator van het tijdschrift Civis Mundi dat aan deze uitgave heeft meegewerkt, heeft dit boek op drie plaatsen zelf met een artikel verrijkt: een inleiding, een uitleiding en, vooral, een centraal opstel, getiteld ‘Culturele Identiteit’. Dat laatste is op zichzelf al één van de belangrijkste stukken, maar bovendien behandelt het de centrale vraag, die elders onbeantwoord blijft: wat is er nu specifiek, nationaal Nederlands in dit alles?
De auteur gaat uit van de eigenaardige ‘come back’ van de nationale factor in het volksleven. Een tijdlang heeft het geschenen, alsof die als historische kracht verdween. Enkele intellectuelen spraken er dan ook smalend over. Maar men moet vaak een hoge graad van intelligentie hebben bereikt om bizonder weinig intelligente taal uit te slaan. De wereld ziet er anders uit dan in het brein van deze Horatio's.
Van Baskenland tot Mongolië en van Estland tot de Oekraïne barst het mensdom van nationalistische herleving. Soms in de vorm van rechtvaardige emancipatie, soms tot in het stinkende moeras van het antisemitisme. In elk geval: het fenomeen bestaat, en men kan er pas leiding aan geven als men het heeft doorvorst in zijn potentiële kansen, goed en slecht.
Een tweede opmerking van Couwenberg: nationale identiteit is niet statisch, maar aan verandering onderhevig, terwijl ze toch ook elementen van duurzame continuïteit vertoont.
Een boerenvolk, dat wordt verstedelijkt en omgesmeed tot industriële natie, wordt onherkenbaar terwijl het tevens oeroude kentekens bewaart. Rusland is er, in onze eeuw, een voorbeeld van. En het Nederlandse calvinisme, voor Abraham Kuyper ‘een grondtoon van ons volkskarakter’, heeft statistisch veel verloren, maar de vinnigheid in de discussie is gebleven, al gaat het nu niet meer over de predestinatie maar over het pensioen van de ‘zwarte weduwe’.
Ook het burgerlijke element in het nationale profiel is, bij alle wijziging, gebleven. Nog steeds geldt ‘middelmaat voor velen als de juiste maat’ (p. 193). Men praat liever over details in de uitvoering dan over grote beginselen die aan een bepaald project ten grondslag liggen. Een ‘kneuterigheid’ die het land in elk geval immuun maakt voor extremisme, al zou de Nederlandse dominé's-gezindheid er eigenlijk wel aanleiding toe hebben gegeven. Deze moraal van de ‘opgestoken vinger’ (denk aan Zuid-Afrika!) loopt voortdurend het gevaar, niet slechts ondoelmatig te worden, maar ook hypokriet, bekrompen en irreëel. ‘Morele verontwaardiging wint het daardoor vaak van het streven naar inzicht’ (p. 197).
In die samenhang wordt verklaarbaar, dat het ‘Nederlandse Christen-Democratisch Appél’ zo hoog te paard zit. Immers, het houdt zich wél bezig met uiterst nuchtere politiek, soms iets meer links of rechts van het centrum, maar tevens blijft de kristelijke beklemtoning voor een ontkerstend maar ‘principieel’ volk vrij geruststellend. Het is een prettig gevoel, dat ook politici nog gelovend houvast hebben.
Is Nederland ‘nationalistisch’? Ja en neen.