Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdTriviaal ‘Frans-Vlaanderen’!De wervende achterkant van De beklimming van de Mont Ventoux, de meest recente roman van Jos Vandeloo, begint goed: ‘Op een wat afgelegen plek in Frans-Vlaanderen leven de Bliecks...’. In een begeleidend briefje vroeg de redactie mij dus vriendelijk mijn stukje toe te spitsen op Frans-Vlaanderen. De buiten-literaire aanpak, met andere woorden. Dat is meegenomen, want ik hoef me dus niet uit te sloven om het ontbreken van literaire waarde van deze ‘Frans Vlaanderen-roman’ aan het licht te brengen. Wat is een Frans-Vlaanderen-roman? Heimatliteratuur? Radicaal regionalistisch geschrijf? Een duister genre in de semi-koloniale literatuur? Het ligt voor de hand dat het op de eerste plaats een roman is waar ‘dit platte land bij de Noordzee’ (p. 9-plat??) als literaire ruimte fungeert. Alleen: waarom kiest een auteur voor Frans-Vlaanderen als literaire ruimte? Dat ligt niet zo anders aan deze kant van de grens dan aan de overkant. Voor Marguerite Yourcenar, prima inter pares, was La Flandre française, de streek van haar kinderjaren, een spiegel van de menselijke geschiedenis, maar ook een gebied waarvan het specifieke het waard was verdedigd te worden. Met haar Archives du NordGa naar eind(1) introduceerde Yourcenar Frans-Vlaanderen in de wereldliteratuur. Jacques Duquesne (oDuinkerke) leverde met Maria VandammeGa naar eind(2) - trouwens schitterend verfilmd - niet alleen een gevoelig portret van een Frans-Vlaamse vrouw maar ook een treffend tijdsdocument van het industriële Noorderdepartement in de vorige eeuw. Voor Jaak Stervelynck in De dagen van HondschooteGa naar eind(3), een boek over de woelige geuzenjaren 1566-1569, is Frans-Vlaanderen uitgangspunt voor een roman met een historisch-actualiserende en universele dimensie. En Jos Vandeloo? Die bakt Frans-Vlaanderen bruin. Je gaat je tijdens het lezen afvragen waarom deze ‘coureur-roman’ de boerderij Dhoogelaere, in Frans-Vlaanderen tussen Staple en Hondeghem, als thuisbasis heeft. Maar er zit systeem in deze waanzin, lazen we al bij Shakespeare. Allereerst speelt Vandeloo handig in op mythes. En dat begint al bij de titel. De Mont Ventoux is voor het wielerminnend publiek de ‘heilige’ berg geworden, vooral sinds Tom Simpson op vrijdag 13 juli in de Tour van 1967 vlak voor de top zijn (weliswaar opgepepte) inspanningen met de dood moest bekopen. Ik kan me best voorstellen dat alleen de titel de verkoop van het boek gunstig heeft beïnvloed. Ten tweede is er de mythe van de hel van het Noorden (van Frankrijk), ontstaan door het succes van de wielerwedstrijd Parijs-Roubaix (Robeke). Elk jaar wordt in de sportjournalistiek nog verder gebouwd | |
[pagina 148]
| |
aan deze mythe, terwijl de regionale beleidsverantwoordelijken jaarlijks miljoenen Franse franken uitgeven om dat ongunstige en foutieve imago kwijt te raken. Ten derde speelt de schrijver met de mythe van de ‘Flandrien’, de heroïsche anti-held uit het rijke Vlaamse wielerleven van weleer. Maar sinds onze Vlaamse renners met twee woorden spreken en zelfs een brilletje dragen, moet je de ‘Flandriens’ vandaag de dag dus elders zoeken. In Frans-Vlaanderen, dan maar? Om het allemaal ‘levensecht’ te maken, heeft Jos Vandeloo een zootje ongeregeld geschapen, waarin ieder onmiddellijk de familie Doorsnee in Frans-Vlaanderen moet herkennen. Clovis, de oudste, hoofd van de clan nadat de doorzopen vader Modeste zich van kant heeft gemaakt, is een echte houwdegen, maar ook een groot kind, ‘gelukkig’ gescheiden, en door incestueuze praktijken de vader van de dochter van zijn zuster Jeanne, Gustave is een halve gare en Louis is debiel; Maurice is pooier in Parijs en Georges fietst. Georges, om wie het allemaal te doen is, is de zoon van mijn moeder maar niet van zijn officiële vader. Freewheelend debiteert hij: ‘De oude stelling “eigen volk eerst” primeert als het gaat om grof geld en de eer van het vaderland. Zo simpel is dat. Daar helpen geen mooie leuzen over een Verenigd Europa aan, het blijft allemaal heel streekgebonden en erg nationalistisch’ (p. 148). Volgens mij spreekt tot u geen Frans-Vlaamse coureur, maar een Vlaamse wielertoerist met een voor de fiscus verborgen optrekje in Frans-Vlaanderen. Auteurs mogen de waarheid liegen natuurlijk, als het maar een doel heeft. En het doel heiligt de middelen. Alleen: wat was hier het doel? Het universele karakter van dit boek (eenzaamheid!) wordt op de laatste bladzijde uitdrukkelijk geopenbaard omdat het anders elke goedwillende lezer zou zijn ontgaan. De vorige bladzijden hangen aaneen van mest en modder en grote treurigheid maar Vandeloo slaagt er niet in om z'n sportverslagen van de zweetgeur van de sport te laten doortrekken. Het is allemaal een pover streven naar naturalisme in Frans-Vlaanderen, bij gebrek aan een negentiende-eeuws Arm Vlaanderen. Het is in het voetspoor van Cyriel Buysse, maar dan in mineur, en met een hedendaagse Mercedes. En aangezien elk babbel-babbelprogramma op tv, dat zichzelf respecteert, het onderwerp ‘incest’ heeft gehad, mocht het ook in dit boek niet ontbreken. Frans-Vlaanderen wordt in de schaduw van de Mont Ventoux dus verkleind tot het verdomhoekje van de ‘hexagoon’, wordt naar de zijlijn gedirigeerd, wordt gediscrimineerd. Het is Bokrijk in Frankrijk, een reservaat van ‘Vlaamse primitieven’. Het zou grotesk zijn om dit boek mythologie-met-een-knipoog of een groteske te noemen. Maar ‘Frans Vlaanderen’ of wat er voor moet doorgaan, is wel een goed glijmiddel voor de commercie aan het worden. Het zou allemaal niet zo erg zijn, als het werk zou getuigen van enige primaire kennis van land en volk. In kringen van kenners wordt van een leek die een gevleugelde uitspraak over Frans-Vlaanderen doet minstens verwacht, dat hij weet waar het ligt. Van een schrijver wordt iets meer verwacht. Twee keer (p. 10 en p. 113) omschrijft Vandeloo Frans-Vlaanderen als ‘le Nord, Pas-de-Calais, Flandre, Artois, Picardie’. Dat is dubbel fout. Allereerst omdat Frans-Vlaanderen niet zó groot is en ten tweede omdat hij de Franse benamingen toevoegt aan de oude benamingen en daardoor het gebied a.h.w. in omvang verdubbelt. Die tweeslachtige naamgeving, die historisch verklaarbaar is, is inderdaad nogal ingewikkeld, maar staat heel eenvoudig uitgelegd in de Michelingids. Ondertussen heeft De beklimming van de Mont Ventoux voortreffelijk gescoord in de boeken-top-tien van de Vlaamse weekbladen Knack en Humo. Het is een verbazingwekkend boek.
Dirk Verbeke jos vandeloo, De beklimming van de Mont Ventoux, Manteau, Antwerpen/ Amsterdam, 1990, 212 p. |
|