Film
Internationaal Filmfestival Rotterdam
Van Mali tot in Georgië, van Peking tot in New York, van Sidney tot in Tokyo heeft in filmkringen de naam Rotterdam een speciale betekenis. Niet als derde havenstad ter wereld, niet als tweede grote stad in het kleine Nederland, maar als ontmoetinspunt van films en filmmakers van overal op de wereld.
Van 24 januari tot en met 3 februari 1991 vond er het twintigste Internationale Filmfestival plaats. Niet langer onder leiding van de in 1988 plotseling overleden initiator, directeur en drijvende kracht Huub Bals, maar voor het tweede jaar onder de 38-jarige Italiaan Marco Müller.
Sinoloog Müller was voorheen directeur van het filmfestival van Pesaro, de Mostra del Nuovo Cinema. Zoals hij voor zijn Italiaanse festival op zoek was naar onbekend werk van veelbelovend jong talent, zo reist hij nu voor Rotterdam de wereld af. Maar naast de nieuwe namen plaatst hij oude vertrouwde; geheel in de lijn van Huub Bals die van Rotterdam een referentiekader maakte voor zowel jong als gevestigd talent. Een festival waar filmers als gelijken behandeld worden, elkaar ontmoeten, in discussie raken en hun werk op eigen merites beoordeeld zien worden. In geen enkel opzicht biedt Rotterdam een etalage van gladde, commerciële produkties, het heeft juist zijn eigen plaats verworven als een forum van nieuwe ontwikkelingen, van eigenzinnige onafhankelijkheid. Een plaats voor regisseurs die soms onder erbarmelijke omstandigheden moeten werken om deze onafhankelijkheid te behouden.
Meer dan ooit wil het twintigste festival recht doen aan de Rotterdamse traditie en zich profileren als een Festival van Ontdekkingen. Het streven van Marco Müller is het vinden van een goede balans tussen de films die niemand mag missen en de films die niemand miste omdat men het bestaan ervan nog niet vermoedde.
De massieve aandacht voor niet-Westerse films - op veel andere festivals slechts als exotisch snufje aanwezig - wordt consequent doorgezet. Maar ook boeiende ontwikkelingen in de commerciële cinema komen aan bod. Zo wordt dit jaar een retrospectief gewijd aan Nicholas Ray, een regisseur van de laatste generatie die heeft geopereerd binnen het ‘klassieke’ Hollywood. Met sommige van zijn minder bekende films alsmede met zijn laatste commerciële produktie The Janitor wordt zijn oeuvre geplaatst in de context van zijn leven en tijd. Zeer weinig Amerikaanse filmmakers uit de jaren vijftig hadden zijn visuele verbeeldingskracht en zijn gave om met acteurs te werken; sterker nog, slechts enkelen waren zo Amerikaans als hij was - niet een realistische getuige, maar een romantische verhalenverteller, diep geworteld in de Amerikaanse traditie. Niet voor niets was Nicholas Ray een inspiratiebron voor verschillende generaties filmmakers, waaronder die van de Nouvelle Vague.
Het retrospectief is tegelijkertijd een eerbetoon aan Ray's tijdgenoten: aan carrières die vroegtijdig afgebroken zijn, oeuvres die verwaarloosd zijn. Zo zijn er naast een tiental films van Ray, variërend van zijn eerste korte Tuesday in November tot zijn laatste onvoltooide We can't go home again, films te zien van Anthony Mann, Ida Lupino. Joseph Losey, Samuel Fuller, Jean-Luc Godard en Dennis Hopper.
Een tweede retrospectief biedt een aantal Japanse B-films uit de vroege jaren zestig van drie onbekende filmmakers. Regisseurs die er nooit naar hebben gestreefd groot en uitzonderlijk te zijn, maar die desalniettemin vol vitaliteit waren. Hun namen staan zelden vermeld in Westerse encyclopedieën, maar zowel Mori Issei, Kawashima Yuzo als Suzuki Seijun zijn exemplarische studioregisseurs die er door hun vruchtbare produktie voor hebben gezorgd dat de na-oorlogse Japanse filmindustrie bleef draaien.
Issei vervaardigde vanaf 1936 honderdnegenentwintig B-films en geldt als inspirator van de jonge Oshima en Yoshida toen zij hun eerste films maakten. Kawashima is vooral bekend om zijn sarkastische komedies, hij maakte met Suzaki Paradaisu Akashingo en Shitoyanaka Kemono ironische portretten vol zwarte humor van sociaal-onaangepasten. Imamura Shohei's eerste films dragen het stempel van Kawashima's ironische universum, waarin hij jarenlang als zijn assistent verkeerde. Suzuki, de meest bekende van de drie, nam de plaats in van de ‘nestor’ van de Japanse cinema gedurende de jaren 70-80, zonder ooit de officiële status te krijgen. Hij was het die pleitte ten gunste van het ten onrechte aangeklaagde L'Empire des sens van Oshima. Hoewel beschouwd als slechts de maker van gangster-B-films schuwde hij niet het genre te herfomuleren door zijn categorische ontkenning van de klassieke découpage en zijn inventiviteit in ongebruikelijke esthetische effecten. Na Koroshino Rakuin en zijn succes Zigeunerweisen werkt hij momenteel aan zijn 45ste speelfilm. Naast de twee retrospectieven, die niet alleen werden samengesteld om hun historische belang maar vooral om hun actualiteitswaarde en om wat ze de moderne cinema te melden hebben, zijn er talloze recente films geselecteerd in alle delen van de wereld. Vast staat dat de reputatie van Rotterdam als ‘Salon des Independents’ opnieuw eer wordt gedaan.