over criticus Fens en al die andere critici die zijn stijl te barok vonden en na ‘de grote Gabriel’ (Garcia Marquez) die eindelijk als Zuidamerikaans geaccepteerd en omarmd hebben.
Het geheim van Curaçao is ondoorgrondelijk, maar Boeli van Leeuwen probeert het toch in zijn schrijversspiegel te vangen, al is het soms de spiegel van de beerput, waarin hij wil dat de lezer zijn eigen gezicht herkent. Die lezer lijkt dan in de eerste plaats de Nederlandstalige te zijn (uiteraard) op het eiland Curaçao zelf, maar ook de Europese Nederlander, al heeft de uitgever heel wat Papiamento-zinnetjes onvertaald laten staan, wat de Volkskrant redactie niet had gedaan.
De stijl van deze stukken is kort-direct, vooral aan het begin. Neem om dat te ervaren maar een keer de proef op de som en lees alle openingszinnen achter elkaar, het zijn evenzovele statements waarin een leven vol ervaring ligt opgesloten.
Nu moet ik daaraan toevoegen dat Van Leeuwen er niet aan ontkomt dat hij zich herhaalt in sommige taal‘vondsten’. Dat zal in wekelijkse afleveringen niet zo opvallen, maar dat doet het wel in een bundel: ‘de zonen van het Noorderstrand, Beethoven, en oh me little brothers’ komen wel erg vaak voor.
De mooiste column vond ik ‘The rest is silence’, waarin een centraal thema uit al het werk van Boeli van Leeuwen nadrukkelijk naar voren komt, namelijk de profetische schrijver als ziener, die lezers de ogen wil openen. Ik citeer enkele zinnen die tegen het slot ervan staan: ‘Ieder mens is een universum, een groot geheim, want ieder mens is geschapen naar het beeld van God. Er zijn geen lelijke mensen. Het is ons kijken dat hen vernedert. Hun schoonheid wordt hersteld door het zien. Waarom krijgt men pas zo laat in het leven dit vermogen om te zien?’
Wim Rutgers
boeli van leeuwen, Geniale anarchie, In de Knipscheer, Amsterdam, 1990, 195 p.