Meezingen met de ster: Een nieuwe schrijversgeneratie
Het tijdschrift De Held, dat een belangrijke nieuwe impuls is geweest in de Nederlandse letterkunde, is niet meer. Als laatste statement van de redactie van het omstreden tijdschrift verscheen de verhalen-bloemlezing 25 onder 35, geheel in stijl gepresenteerd als de manifestatie van een nieuwe, grotendeels rond De Held gegroeide, schrijversgeneratie. Een passend ‘afscheidscadeau’.
Op zo'n moment rijst natuurlijk de vraag wat het ‘nieuwe’ aan die nieuwe generatie is. De inleiding van de bloemlezing moet het antwoord op deze vraag echter schuldig blijven: ‘Er vallen naar aanleiding van het aanbod in deze bundel moeilijk predikaten te plakken of stromingen aan te wijzen’, schrijft Jessica Durlacher, namens de gehele Held-redactie. Tenslotte blijft dan alleen de leeftijd over: geen van de 25 auteurs was ten tijde van het verzoek om een bijdrage de eerbiedwaardige leeftijd van 35 gepasseerd, vandaar ook die wat goedkope titel. Door dit gebrek aan profilering lijkt deze manifestatie geen lang leven beschoren, want een nieuwe generatie is natuurlijk meer dan alleen een kwestie van leeftijd. Het gaat dan om thematiek, om ideologie, en het meest nog, om stijl.
Het post-modernisme en de invloed van Calvino zijn in eerdere kritieken reeds genoemd, maar uit de verhalen in 25 onder 35 blijkt dat deze etiketten bij lange niet voldoen. De meeste verhalen zijn wat de opbouw betreft nogal conventioneel. Er is weinig narratologisch gegoochel met de chronologie of perspectief. Opvallend afwezig is ook de in het postmodernisme zo populaire zelf-reflexiviteit: met uitzondering van Herman Brusselmans en Robert Vernooy bespiegelt geen der auteurs zijn of haar eigen schrijverij. Het feit dat er daarnaast ook nauwelijks sprake is van inter-tekstualiteit, maakt duidelijk dat 25 onder 35 zich niet zonder meer als post-modernistische verhalenbundel laat bestempelen.
Thematisch is er in 25 onder 35 misschien meer vernieuwing aan te wijzen. Allereerst is er de grootsteedse verloedering, die het in de Nederlandse poëzie momenteel ook goed doet. Joost Zwagerman blijkt nog steeds de meester in dit genre. De zogenaamde vanzelfsprekendheden en nonchalance van de grachtengordel weet hij precies te doseren tot makkelijk leesbare, eigentijdse ‘zedenschetsen’. Vergelijk daarmee de gezochte wijze waarop Kester Freriks in zijn bijdrage de metropool tracht te evoceren; volstrekt onverteerbaar. Toch zijn lang niet alle verhalen in een stad gesitueerd, die indruk ontstaat echter omdat de personages bijna voortdurend omgeven zijn door een ruis van verkeer, televisie, café's, reclame, kranten en hitparades. Het verhaal van Thomas Rosenboom, over een jongetje dat dieren kwelt in de zomerse natuur, is in 25 onder 35 gewoonweg een anachronisme.
Door die voortdurende ruis van stad en media raken veel personages in zichzelf opgesloten. Het gevecht tegen isolement en vervreemding is een constante in de bloemlezing. De verhalen van Bas Heijne en Connie Palmen zijn hier exemplarisch. In het verhaal van Palmen vindt een kortsluiting plaats tussen de werkelijkheid en de wereld van de televisie. Op de markt ziet de hoofdpersoon een man die ze kort daarvoor op de televisie heeft gezien: ‘Zij schrok, heel erg. Hij hoorde hier niet. Hij hoorde niet op haar markt, niet zo dicht in haar buurt, hij hoorde helemaal niet buiten’.
Maar stilistisch blijft het allemaal wat op de vlakte. Gedurfder zijn wat dit betreft de bijdragen van Atte Jongstra en M. Februari, al speelt in hun verhalen de snelle wereld van auto's en televisie een minder dominante rol. De zonderling in Jongstra's verhaal onderneemt verwoede pogingen de wereld te catalogiseren in een encyclopedie, die voornamelijk lijkt te bestaan uit bordjes geplaatst in
Joost Zwagerman (o1963).
een bos bij zijn huis. Zo'n gegeven is misschien niet nieuw, maar de manier waarop Jongstra de welhaast autistische wereld van zijn hoofdpersoon weet vast te houden is veelbelovend.
Hetzelfde geldt voor Februari. Op surrealistische wijze beschrijft zij de omstandigheden op ‘Levensheuvel’, een toevluchtsoord voor gesjeesde idealisten en andere zelfkanters. Tussendoor wordt er stevig nagedacht over allerlei ethische problemen. Prachtig maakt Februari daarbij gebruik van diverse taalregisters, waaronder bijvoorbeeld de spreektaal: ‘en als alleen het surrealisme ons vrijheid zou brengen, nou dat zou toch wel heel armzalig zijn’. Februari's bijdrage krijgt daardoor iets komisch, gelukkig, want de humor ontbreekt nogal in 25 onder 35.
De leukste exponent van de nieuwe generatie is Dirk van Weelden. In zijn bijdrage, wordt de ‘must’ van een affaire op zakenreis, met alle ‘snelle’ ingrediënten (een motel met TV en drank in de ijskast bijvoorbeeld), op hilarische wijze ontluisterd. Wanneer de hoofdpersoon tenslotte van de groteske toestanden wegrijdt, schikt hij zich weer vredig in de voortdurende ruis: ‘Ik voelde me zo lekker dat ik de Sorbo-reclame meezong bij de Ster’.
Koen Vergeer
25 onder 35. Nieuwe verhalen van jonge Nederlandse en Vlaamse schrijvers, samengesteld door Jessica Durlacher, Peter Elberse en Joost Zwagerman, Bert Bakker, Amsterdam, 1990, 252 p.