Ons Erfdeel. Jaargang 34
(1991)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Tien jaar deSingel
| |
[pagina 96]
| |
Het kunstencentrum deSingel te Antwerpen.
het cultureel werk, als een coördinatiepunt, een service-centrum, een draaischijf voor de culturele organisaties en een open (t)huis voor de ganse bevolking’.Ga naar eind(1) Dat beleid werd door de opvolgers van Van Elslande voortgezet. Bij de installatie van de v.z.w. ‘Cultureel Centrum De Singel’ in 1982 wenste minister Karel Poma dat men er veelzijdige activiteiten ‘naar de grootste bevolkingslagen toe’ zou ontwikkelen. Frie Leysen, in december 1979 als ‘zaalbeheerster’ geëngageerd, was er de vrouw niet naar om alleen maar zalen te verhuren. In 1983 kwam zij naar buiten met een eigen programma: concerten, theater- en dansvoorstellingen. Dat was het begin van de artistieke werkzaamheden, waardoor Frie Leysen en de mensen met wie zij zich omringde, deSingel zouden uitbouwen tot een kunstencentrum met uitstraling tot over de grenzen. | |
[pagina 97]
| |
Een ‘kunstencentrum’ - in deSingel spreekt men van ‘kunstcentrum’, om de Antwerpse connotatie van ‘kunstenmaker’ te vermijden - is een recent verschijnsel. De term behoorde tien jaar geleden niet eens tot de Nederlandse woordenschat. Op een colloquium in maart 1984 constateerde Guido Minne, directeur van het Vlaams Theatercircuit (sinds 1987 Vlaams Theater Instituut), dat de culturele centra in Vlaanderen een bredere spreiding van theater en dans hadden bevorderd, maar dat zij afhankelijk bleven van het aanbod op de markt zonder er het artistieke niveau van te beïnvloeden. Diametraal daartegenover stond het beleid van bepaalde niet-officiële centra in het zg. ‘alternatieve circuit’, die door Minne ‘artistieke centra’ werden genoemd: ‘centra die de laatste jaren via een zeer bewuste artistieke keuze een aantal jonge regisseurs en choreografen mogelijkheden hebben geboden om creaties te realiseren’. Hun werk wordt gekenmerkt ‘door een artistiek gerichte programmatie die getuigt van een welbepaalde artistieke keuze en als dusdanig zeer consequent naar een publiek gebracht wordt’.Ga naar eind(2) Met deze omschrijving introduceerde Guido Minne de notie ‘kunstencentrum’. Na drie jaar artistieke activiteiten formuleerden Frie Leysen en haar medewerkers hun ideeën in een ‘Beleidsnota kunstcentrum deSingel 1986-1990’, dd. 26 november 1986. Daarin wordt onderstreept dat deSingel vanuit een artistieke visie werkt en niet vanuit een sociaal-culturele visie zoals de culturele centra. Het heet er dat ‘deSingel model kan staan voor het nieuwe type Kunstcentrum dat het gezicht van de Vlaamse en Europese cultuur van het jaar 2000 mee zal bepalen: een multidisciplinair centrum dat een schakel vormt van een internationale draaischijf waarop de actuele kunst niet enkel aangeboden, maar ook gecreëerd wordt’. Ook op andere instellingen in Vlaanderen is deze bepaling, met schakeringen en afwijkingen, toepasselijk: de Beursschouwburg in Brussel, Stuc in Leuven, Vooruit en Nieuwpoorttheater in Gent, Limelight in Kortrijk e.a.; Kaaitheater in Brussel wil meer een ‘kunstenaarscentrum’ zijn. Door de bedrijvigheid die deze centra ontplooiden, en door het denkwerk daarover, waarbij deSingel niet de laatste plaats
deSingel te Antwerpen, architectuur van Léon Stynen (1899-1990).
innam, heeft het begrip ‘kunstencentrum’ in Vlaanderen een inhoud gekregen. In het ontwerp-decreet ‘houdende regeling van de subsidiëring voor de werking en de infrastructuur van organisaties voor podiumkunsten’, in mei 1990 voorgesteld door de Gemeenschapsminister van Cultuur, Patrick Dewael, sanctioneerde de Vlaamse deelregering dit neologisme: de kunstencentra worden er als een aparte categorie behandeld.Ga naar eind(3)
In de afgelopen tien jaar blijkt deSingel in zijn ontwikkeling op fundamentele punten tegendraads te hebben gefunctioneerd. Het talencomplex werd gebouwd voor het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium; deSingel heeft de zalen, waarvan het conservatorium statutair ‘de geprivilegieerde gebruiker’ blijft, in feite van de school losgekoppeld en er een andere primaire bestemming aan gegeven. De zalen zouden ten dienste van de culturele gemeen- | |
[pagina 98]
| |
schap aan allerhande verenigingen worden verhuurd; deSingel verhuurt de zalen steeds minder, selecteert de huurders met steeds grotere kieskeurigheid en breidt zijn eigen artistieke programma steeds verder uit. Voor de grootst mogelijke bevolkingslagen moesten er de meest veelzijdige activiteiten worden ontplooid; deSingel beperkte zich specifiek tot programma's
De ‘Blauwe Zaal’ in deSingel.
van hedendaagse kunsten, voor een eigen, geïnteresseerd en gemotiveerd publiek. DeSingel zou een cultureel centrum worden; het werd een internationaal kunstencentrum. Deze doelbewuste eigenzinnigheid, gekoppeld aan de bescheidenheid van een ploeg die zich als gobetween tussen kunstenaars en publiek dienstbaar opstelt, is een van de sterke kanten van deSingel. Mede daardoor heeft deSingel de betekenis gekregen die hij thans heeft: een in Vlaanderen, en misschien wel in Europa, uniek centrum waar een van de beste concertzalen in dit werelddeel (de Blauwe Zaal) en een goed geoutilleerde theaterzaal (de Rode Zaal) onder één dak naast elkaar liggen, waar vanuit één artistieke visie en volgens dezelfde veeleisende kwalitatieve criteria muziek, podiumkunsten en architectuur binnen eenzelfde programma gecombineerd worden, waar artiesten en publiek uit binnen- en buitenland elkaar ontmoeten in een permanente confrontatie van hedendaagse uitingen van deze verschillende kunstdisciplines. In Antwerpen bestond begin de jaren '80 geen podium voor vernieuwend theater. Uitgerekend daar manifesteerde zich een jonge generatie theatermakers die mede de vernieuwing in- | |
[pagina 99]
| |
luidden, die enkele jaren later in Nederland als ‘de Vlaamse Golf’ werd begroet: Jan Fabre, Sam Bogaerts, Ivo van Hove, Lucas Vandervost, Luk Perceval, Guy Joosten, Jan Lauwers, Guy Cassiers... De meesten onder hen verlieten echter de stad waar zij geen werkmiddelen, geen zaal en geen klimaat vonden. Bijna allen konden zij hun werk in deSingel tonen, sommigen zelfs geregeld; De Tijd wordt er thans als ‘huisgezelschap’ beschouwd. Uit Nederland waren Jozef van den Berg, De Mexicaanse Hond / Orkater, Studio's Onafhankelijk Toneel, Maatschappij Discordia (onder Gerardjan Rijnders) en Zuidelijk Toneel Globe er herhaaldelijk te gast. Enkele keren werden thematische projecten opgezet als ‘L'Avanguardia Italiana’, ‘Waarde Landgenoten’ (Franstalig theater uit België), ‘De Korte Week van deSingel’ (‘kleinere’ produkties uit Vlaanderen), ‘De Russen komen’ (theater, architectuur en rock in de glasnosttijd). Uit de internationale theaterwereld behoorden tot de eminentste gasten van deSingel: Tadeusz Kantor, Andrzej Wajda, de Wooster Group, Ariane Mnouchkine (in de Hallen van Schaarbeek), Peter Sellars (in de Muntschouwburg, Brussel); van Ingmar Bergman en Joeri Ljoebimov waren er ensceneringen te zien. DeSingel toonde een overzicht van de belangrijkste vernieuwende tendensen in het Nederlandstalige theater, en dit in een internationale context. Op die wijze tekende deSingel zowel voor zijn publiek als voor de Vlaamse kunstenaars een steeds ruimer referentiekader uit. Hetzelfde geldt op het gebied van de danskunst. De grootste namen van de hedendaagse dans plaatsten uitroeptekens op de affiche van deSingel: Merce Cunningham, Trisha Brown, William Forsythe, Jean-Claude Gallotta, Yushio Amagatsu, Anne Teresa de Keersmaeker, Pina Bausch (mei 1991). Voor Frie Leysen is Anne Teresa de Keersmaeker vandaag de grootste. Zeven jaar geleden behoorde deze laatste tot de beloftevolle, jonge choreografen die in deSingel werden uitgenodigd. Marc Vanrunxt en Wim Vandekeybus, Vlamingen die internationale faam verwierven, werden er ook binnengehaald. Bijzondere projecten waren o.m. de tournee ‘Vrouwelijke solo's’ van het Vlaams Theatercircuit, ‘Dance USA’ en de reconstructie van Oskar Schlemmers ‘Das Triadische Ballett’ door Gerhard Bohner. Danskunst uit Frankrijk met o.a. Maguy Marin, Régine Chopinot, Monnier & Duroure, L' Esquisse, Philippe Decouflé, Josef Nadj en de al genoemde Gallotta, stond geregeld op het podium in deSingel. Bij de overige buitenlandse gasten, onder wie b.v. La La La Human Steps uit Canada, Ariadone en Sankai Juku uit Japan, Sosta Palmizi uit Italië, valt op dat uit Nederland alleen Stichting Dansproductie en Studio's Onafhankelijk Toneel geciteerd kunnen worden. In het kinder- en jongerenprogramma, dat sinds 1985 wordt aangeboden, kon Nederland zich meer laten gelden met briljante voorstellingen van o.m. Het Volk, De Blauwe Zebra, Studio Peer, Wederzijds en Jozef van den Berg. Ook in België kende het jeugdtheater een hoogconjunctuur met o.m. Eva Bals Speeltheater, Het Gevolg, Oud Huis Stekelbees, Froe Froe, Pantarei, Théâtre Vagabond, Théâtre de la Casquette, Théâtre de Galafronie, Ateliers de la Colline, Théâtre Andante, Compagnie des Mutants (de laatste vier gaven de premières van de Nederlandse versie van hun beste stukken meestal in deSingel). In 1988 besliste deSingel meer te investeren in het jeugdprogramma, dat met de titel ‘Jonge Helden’ aantrekkelijker werd gemaakt. Meer buitenlandse gezelschappen werden uitgenodigd. Hoe maakt deSingel zijn meestal radicale keuze voor hedendaagse kunst waar in zijn muziekprogramma? Uitgesproken hedendaagse muziek werd op de affiche geplaatst in de reeksen ‘Nieuwe Muziek’; lannis Xenakis, Vinko Globokar, Mauricio Kagel kwamen zelf hun werk toelichten. Vlaamse componisten als Walter Hus, Peter Vermeersch en Luc Brewaeys kregen opdrachten voor composities, die in deSingel werden gecreëerd en later door de zorgen van deSingel ook elders werden uitgevoerd. Het jonge Nieuw Belgisch Kamerorkest o.l.v. Jan Caeyers kreeg er vaste voet als ‘huisensemble’. Muziek uit het verleden brengt deSingel naar vandaag toe door vertolkers te kiezen die in bekende muziek nieuwe accenten reveleren of door de manier waarop een programma wordt geconcipieerd, b.v. met werken die men niet bij elkaar verwacht of zelden als reeks kan beluisteren. | |
[pagina 100]
| |
Frie Leysen (o1950).
Vanaf het begin werd het muziekprogramma altijd in reeksen met een innerlijke samenhang gepresenteerd; de jongste jaren worden deze meer en meer vanuit een thema opgezet. Constante gast in deSingel was vanaf het eerste seizoen het symfonieorkest van de Munt, met jaarlijks een eigen reeks concerten, concertante uitvoeringen van opera's en, in 1987, vijf voorstellingen van Mozarts opera ‘La Finta Giardiniera’. In de kamermuziekreeksen traden alle grote strijkkwartetten op. Grote vocale en instrumentale solisten waren te horen in Lieder, in barokmuziek en andere concerten. Vaak ging het om muziek die in Antwerpen zelden of nooit ten gehore was gebracht. Met tentoonstellingen over architectuur, die sinds 1985 worden gehouden, is deSingel naast de Fondation pour l'architecture in Brussel en de Stichting Architectuurmuseum in Gent in België het enige vaste forum voor hedendaagse architectuur geworden. Topwerk uit binnen- en buitenland werd er belicht; de catalogi, meestal monografieën, verrijkten de niet al te overvloedige literatuur over architectuur in België; de vernissages zijn het rendez-vous van de Belgische architecten geworden. In andere, occasionele tentoonstellingen belichtte deSingel het werk van podiumkunstenaars als Tadeusz Kantor, Merce Cunningham of stenograaf Jan Versweyveld. Ook met filmreeksen, b.v. rond Wajda of Sjostakovitsj, gebeurde dat soms.
Nergens in België, en bij ons weten ook niet in Nederland, is een artistieke activiteit van déze omvang in één huis zo coherent, consequent en continu doorgezet als in deSingel. Voor kunstenaars en publiek is er een plateau ontstaan, waar internationale topkwaliteit wordt verwacht. DeSingel heeft de lat hoger gelegd, niet het minst voor de Vlaamse podiumartiesten. Tot de overheid is mede dank zij deSingel het inzicht doorgedrongen dat kunstencentra nodig zijn. Het ‘alternatieve’ circuit is in minder dan tien jaar onder het impuls van mensen als Frie Leysen en haar ploeg voor een goed deel van zijn marginale karakter ontdaan. |
|