Misschien speelt ook een rol dat Den Uyls aanpak in de loop van de tijd veel constanter is geworden. Of hij nu een griezelverhaal of een Rotterdamse jeugdherinnering noteert, de stijl is hetzelfde. Ook in een wat grotesker omgeving komen uitweidingen en ander ‘smakelijk opgediend ijzig geouwehoer’ (Gerrit Komrij in Papieren tijgers) voor. De verteller lijkt zich overigens om allerlei ontwikkelingen minder druk te maken dan vroeger, zoals we in Het land is niet ondankbaar kunnen constateren.
Het meest dicht bij de autobiografie lijkt het verhaal ‘Altijd en alleen maar boeken’ te staan, dat opgebouwd is uit een serie losse stukjes die vooral met schrijven te maken hebben.
In het eerste stukje moet Den Uyl om den brode een tekst schrijven voor een Rotterdams havenbedrijf. Geen inspirerend onderwerp: ‘havens zijn per definitie sombere oorden waar alles droefenis uitstraalt, de kranen met hun hangende hoofden, de stilliggende zeeschepen die alleen op zee in varende toestand tot hun recht komen, de zwartgeverfde binnenvaartschepen met de treurige familiewas wapperend aan een lijntje, het geklots van het met een oliefilm bedekte water en ga zo maar door, nergens een vrolijke noot.’ Uit gebrek aan inspiratie besluit hij de tijd dat hij daar werkte (tot 1968) te beschrijven. Hij meent dat er overal, net als eertijds in de Rotterdamse havens, weinig efficient wordt gewerkt door de meesten: ‘en dat vind ik geen geruststellende gedachte.’
In een volgende stukje observeert de verteller tijdens het signeren de vrouw van een boekhandelaar die achter een deur met haar man ruzie maakt en geheel over haar toeren de zaak verlaat: ‘Boeken. Altijd en alleen maar boeken!’
Prijzende woorden over het Rotterdamse bouwen hoort Den Uyl tot zijn verbijstering tijdens een schrijversforum in het Noorden van Nederland. Omdat niemand anders het doet, maakt hij nu zelf maar de eeuwige opmerking ‘maar het waait er toch altijd zo?’ Snibbig reageert zijn gezelschap met de tegenwerping dat het overal in Nederland waait. Vreselijk vindt de verteller het dat Rotterdam tegenwoordig zo in de mode is: ‘Voor het eerst van mijn leven overweeg ik in een andere stad te gaan wonen.’
Een lichte overdrijving zien we in de beschrijving van de manier waarop buitenlandse dichters tijdens het Rotterdamse festival Poetry International hun vertaler Den Uyl tegenvoettreden (vol walging en afkeer).
Een aanstekelijk stukje is dat waarin Den Uyl de ontdekking van Theo Thijssens Het taaie ongerief bij zijn akelige grootmoeder in Amstelveen herinnert. Aanstekelijk omdat het de lezer nieuwsgierig naar Thijssens boek maakt. Den Uyl zou dit vaker moeten doen: schrijven over de literatuur die hem dierbaar is.
Eén misstand bestrijdt Den Uyl nog, enigzins buiten het kader van het schrijven, maar wel een probleem dat hemzelf raakt: de discriminatie van lange mensen. Veel hinder ondervindt hij van te lage zonneschermen voor winkels. De auteur zelf is namelijk 1.95 meter lang, zodat hij vaak zijn hoofd stoot tegen de schermen of het gevaar loopt met een paraplu van zijn gezichtsvermogen te worden beroofd.
Een interessant geval is het verhaal ‘Een leerzame samenspraak’. Er komen dezelfde personnages in voor als in ‘Een wonderlijke dag’ uit Schrijvers worden misbruikt (1987, een bundel die niet bij zijn reguliere uitgeverij verscheen). Het betreft de verteller en zijn vriend Harry die een Russische dichter naar Schiphol rijden en vervolgens een onwillige Vlaamse dichter van zijn hotel naar de Rotterdamse Doelen moeten krijgen om te lezen. De dichter is dronken, zijn twee helpers drinken van ellende (?) maar mee, desondanks slagen zij erin om hem te laten optreden.
De huidige versie is sterker omdat Den Uyl zich deze keer concentreert op de dichter en de anekdote over de Russische collega slechts terloops vertelt. En passant vernemen we hier ook waar de titel Het land is niet ondankbaar vandaan komt. De bewuste tekst stond op een boerderij in Hazerswoude. ‘Dat zie je vaak, daar onder Hazerswoude. Gelovig volkje. Maar het heeft wel wat, die tekst. Goeie boektitel ook, trouwens.’
Overigens vind ik dit verhaal voornamelijk interessant vanwege de twee versies die je kunt vergelijken. Aardige passages - bijvoorbeeld de vreemde gewoonte om nooit dezelfde weg terug te nemen omdat je tegen alle logica in het gevoel hebt dat die langer is dan een andere - verdwijnen teveel in de anekdotiek. Ik geef de voorkeur aan de verhalen waarin zulke passaes de hoofdmoot vormen, zoals ‘De registratie van het verleden’. Het onderwerp is de vreemde werking van het geheugen en vooral aan de hand van gebeurtenissen uit de oorlogstijd vraagt Den Uyl zich af waarom je bepaalde dingen wel en andere niet onthoudt en waarom er geen logisch systeem achter zit.
Diverse verhalen hebben het reizen als uitgangspunt, maar de manier waarop Den Uyl dit gegeven uitwerkt verschilt nogal. ‘De Engelse duim’ behandelt de liftende jeugd van Den Uyl, met alle trukjes en wetmatigheden van deze hobby en de nodige praktische wijsheden: ‘Liften is een wandelsport die van tijd tot tijd wordt onderbroken door onconfortabele autoritten.’
Een ostentatieve onhandigheid met automaten brengt de verteller in het verhaal ‘Innemend gedrag’ in contact met een aantrekkelijke vrouw. Door zijn dwangneurotische neiging om bij voorkeur pijnlijke onderwerpen aan te snijden, verspeelt hij echter de kans om met haar te slapen.
Het vertrouwde Den Uylreisverhaal vinden we in ‘Hoe Bamberg te bereiken’. De verteller heeft problemen met het