Op zich is het al een bijzondere prestatie dat een dichter die met veel belangstelling van de media debuteert erin slaagt om de beloften van dat debuut in een tweede bundel waar te maken. Op deze leeftijd is de verdienste des te groter: Jo Govaerts is een dichteres met heel wat talent.
Eén van de sterkste bouwstenen van dat talent is het vermogen om zich niet te forceren, om thematisch en stilistisch niet hoger te grijpen dan zij kan, om zich minder te laten leiden door de verlokkingen van de literatuur dan door aandachtige observatie van haar gevoelens en haar omgeving.
De titel van haar bundel, De twijfelaar, kan in die zin gelezen worden, zeker in samenhang met de omslagillustratie, die een appel en een peer laat zien: iemand op de grens, die nog geen keuze gemaakt heeft tussen appel en peer, vis noch vlees. De twijfelaar ook als een bed dat aarzelt tussen eenpersoons- en tweepersoonsbed. De dichteres op de grens tussen kind en volwassene. Die niet onplezierige positie van de twijfelaar kenmerkt ook de gedichten. Die zijn nogal verscheiden: er zijn introspectieve belijdenisgedichten naast rake, kritische observaties van de buitenwereld, er zijn uiterst eenvoudige, lieve gedichtjes en fantastische, droomachtige taferelen, en er zijn gedichten waarin heel intens gezocht wordt naar de expressiemogelijkheden die ontstaan door de taal te manipuleren.
Een mooi voorbeeld waarin eenvoud en taalspel met elkaar samengaan, is een soort ‘Für Elise’:
Het spel met de verslengte en met enjambementen in de derde strofe is helemaal niet opdringerig en toch effectief. Zo zegt ze drie dingen tegelijk: als het orgeltje niet voor Elise speelt, speelt het niet voor Elise, maar dan speelt het ook helemaal niet. En toch, ook het niet spelen van het orgeltje is een niet spelen, dat voor Elise bestemd is, evengoed als het blij, droef of snerpend spelen.
Er zijn nog heel wat gedichten waarin Jo Govaerts laat zien dat ze weet dat poëzie en ook de poëtische gevoelens, met taal gemaakt worden.
Zo is er het openingsgedicht, met zijn aarzelende spreken dat neemt en geeft tegelijk:
kent geen twijfel, niet deze
die mensen niet recht in de
ogen kijkt, de handen verbergt
in zijn zakken, ik heb mijn
Wél moet gezegd, en dat schreef ik ook naar aanleiding van haar debuut, dat er nogal wat echo's van andere dichters doorklinken. Hier b.v. van het beroemde ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten’ van Neeltje Maria Min. Elders meer dan eens Kopland en De Coninck. Maar ook nu weer voeg ik eraan toe: dat is niet echt erg, dat verdwijnt vanzelf wel.
Kortom, een aardig bundeltje, dat zijn charme grotendeels ontleent aan de combinatie van eenvoud, direktheid, realiteitszin en het met verrassende zwier gehanteerde taalsurplus, dat het allemaal uittilt boven het emotionele gezwoeg van zoveel jonge dichters en dichteressen.
Hugo Brems
jo govaerts, De Twijfelaar, Kritak, Leuven, 1989, 40 p.