F. Florizoone (o1925).
‘de boom/een verhaal in hout’, ‘een waaivers/knippert met zijn wimpers,/een ruiswoord/ dat zijn vin verroert’, het dorp in de winter: ‘de eigen spraakkunst/die het evenwicht invult’ enz. De voorbeelden zijn legio en liggen ook elders in de bundel voor het oprapen.
Uit de gedichten spreekt bovendien een dankbare levenshouding, een ongestoord geluk dat ligt in de kleine dingen en weerspiegeld wordt door ‘de glimlach van moeder’, die zelfs na haar dood de kinderen ‘heviger dan voorheen/ haar kinderen’ deed zijn.
Het geluksgevoel spreekt eveneens uit de twaalf zesregelige gedichten van de cyclus In het oog van mijn paard. In het oog van zijn paard zadelt de dichter zijn woorden en volgt hij de diverse bezigheden van het paard tot zijn droom bewaarheid wordt en het veulen er ligt. Zijn naam wordt opgetekend ‘in de mythe van Pegasus’ als ‘Poëma van zes mei’. Ook hier verstrengelen zich de realiteit en het noemen ervan tot poëzie en voelt de dichter zich te paard een ‘prins van dauw en koekoek’. Dat er bij Florizoone, stammend uit een geslacht van imkers, in deze levensbalans ook Bijen op de woorden zouden zitten, lag haast voor de hand. Acht andere korte gedichten completeren deze reeks. Zoals de wereld der mensen, steunt ook de bijenkolonie op een gestructureerde samenleving, maar zij produceert ‘de honing van de vrede’ en kondigt de nood aan en de betekenis van de ‘smaak’ van bloemen.
de schoentjes van de liefde
voor de bruiden van de tijd,
Deze bijna eurforische werkelijkheidsbenadering mag echter niet doen vergeten, dat de dichter de beperktheid van het bestaan erkent: ‘ook de herfst woont in woorden’. Onderhuids is in zijn poëzie een spanningsveld aanwezig tussen groei en vergaan. Hij is er zich van bewust dat we hier leven Op de bermen van de tijd, tussen grenzen en oevers. In de gelijknamige titelcyclus verwoordt hij nogmaals hoe geboorte telkens de dood oproept, maar in zijn spiritualistische visie wordt de tijd ook verlengd in eeuwigheid. Zijn zestigste verjaardag ziet hij als een zestigste ‘lente’ en een bloei ‘van binnen’. ‘Ook de dood draagt knoppen ongezien’. De opeenvolging van de geslachten wijst, meer dan op de vergankelijkheid, op de cyclische wederkeer van alle leven. De tragische dood van dichter Gery Florizoone ziet hij als een teken van ‘zijn overaards gedicht’. Daarom richt hij in de korte slotcyclus zijn blik op Het witte hemd van de wereld. Vanuit zijn optiek is hij van oordeel dat de dichter in deze tijd meer dan ooit het positieve hoort te openbaren en hoopvol dient te zijn.
naar de ark van het grote water
Zing mij een liefdetwijg,
In de vloedgolf van de tijd is Fernand Florizoone zichzelf gebleven, trouw aan zijn eigen poëtica. Zijn in de stilte en uit de stilte geschreven poëzie wordt gekenmerkt door een met wijsheid doordrenkte weemoed. Ze staat echter (nog) open voor verwondering, een verwondering die de dingen bezielt, ze boven de dagelijkse realiteit verheft en doet verwijzen naar een andere werkelijkheid. Dat hij iets van de eigen verworven innerlijke harmonie door zijn beeldende taal weet over te dragen op de lezer, is geen geringe verdienste.
Rudolf van de Perre
fernand florizoone, Op de bermen van de tijd, Lannoo, Tielt, 1988, 64 p.