Ons Erfdeel. Jaargang 33
(1990)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |
het perkament gebruiksklaar maken ‘als een reliekschrijn, fonkelend van edelstenen, gevat in dat wat het vrome weefsel van de schriftuur zou worden’.Ga naar eindnoot(1) Geen betere openingszin kan worden bedacht voor de bespreking van de nieuwe dichtbundel van Speliers, die voorafgegaan wordt door een motto van Rabanus Maurus, abt van Fulda, een kort fragment uit een van Hadewijchs Brieven en een terzine uit de ‘Inferno’ van Dante. Alle drie de motto's maken de lezer attent op een onderliggende betekenis, een diepere bedoeling die niet in gewone taal uitgedrukt kan worden. De bundel Villers-la-VilleGa naar eindnoot(2) is ‘Tekst waarvan betekenis verder reikt/verder dan de letters (...)’Ga naar eindnoot(3) In 100 strofen van zeven regels exploreert Speliers de scripturaliteit die voor hem de kern van de poëzie uitmaakt. Het hoofdthema van de bundel is de overwinning op de dood door de schriftuur. Dat is geen nieuw thema voor Speliers want het beheerste al Horribile dictu (1972), geschreven naar aanleiding van de dood van zijn enige broer. Ook verwerkt Speliers al vele jaren lang citaten als constitutief element in zijn dichtbundels. In het colofon van Villers-la-Ville vermeldt hij dat de bundel gerealiseerd werd in vier perioden tussen september 1984 en februari-maart 1987. Daarbij werd in een eerste versie gebruik gemaakt van citaten uit De naam van de roos van Umberto Eco, die in de derde versie aangevuld werden met citaten uit De kathedralenbouwers van Georges Duby. Het zal de lezer echter ongetwijfeld niet ontgaan dat ook uit de Apocalyps van Johannes is geput. In een bijdrage over het werk van Speliers in Ons ErfdeelGa naar eindnoot(4) heeft J.M. Maes betoogd dat die ontleningen geen raadseltjes voor de intellectualistische lezerspeurder zijn, maar integraal deel uitmaken van het gedicht. Dat geldt overduidelijk ook voor de
H. Speliers (o1935).
bundel Villers-la-Ville, die, zoals van Speliers verwacht mag worden, een sterk gestructureerde bundel is. Dat de 100 strofen geen nummering hebben gekregen, beklemtoont nog de architecturale eenheid. Villers-la-Ville is één bouwwerk in woorden dat men vanuit elke strofe kan betreden, hoewel er drie hoofdingangen zijn. In de eerste 35 strofen staan de ruïnes van het Zuidbrabantse klooster centraal en het leven van de cisterciënzermonniken dat zich afspeelde in diverse ruimten: het koor, het refectorium, het calefactorium, de keuken, het dormitorium en het scriptorium. In dat eerste deel reflecteert Speliers via de evocatie van het monnikenleven over zijn eigen talig bestaan in de wereld van nu. In tegenstelling tot zijn vorige bundels, waarin de fundamentele aardsheid van het menselijk bestaan fatalistisch wordt beleden, krijgt deze nieuwe bundel een extatische dimensie door de exploratie van de scripturaliteit. De dichter legt een expliciet verband tussen het woord en het Woord, de scripturaliteit en de Schrift. Het middenstuk van de bundel bestaat uit 30 strofen waarin wordt verwezen naar het visioen van de Apocalyps met zijn onthullingen over het einde van de tijd. We treffen erin aan wat Speliers de ‘epifanisering’ binnen zijn poëzie noemt, nl. het met elkaar in verband brengen van het oneindig grote en het te verwaarlozen kleine. De overgang naar het derde deel, waarin de scripturaliteit centraal staat, wordt gevormd door de volgende scharnierverzen: ‘Elk schepsel van de wereld is een boek/Is een geschrift/Is een teken/...’Ga naar eindnoot(5) In dit laatste deel wordt de kracht van het woord beleden. ‘Die van zijn lichaam een tong maakt/Hij wint met de dag aan meerspraak’.Ga naar eindnoot(6) Die belijdenis schuwt de religieuze beeldspraak niet, zodat ‘liturgie’ als metafoor gelezen kan worden van de dichterlijke activiteit. Bij de constructie van Villers-la-la-Ville heeft Speliers zijn beproefde echotechniek ten volle aangewend: herhaling van de beginregel aan het einde van de strofe, klankchiasmen, overvloedig gebruik van alliteraties en assonanties. In sommige strofen gebeurt dat echter te nadrukkelijk zodat zijn bouwwerk teveel buitenkant, teveel façade wordt. Na lectuur van Villers-la-Ville dringt zich de volgende conclusie op: terwijl de postmodernen de mogelijkheid ondergraven van de taal en de literatuur om de wereld te betekenen, toont Speliers in deze bundel overtuigend aan dat poëzie uitzicht kan geven op de culturele verworvenheden van de mens en inzicht in diens existentiële problematiek.
Joris Gerits |
|