Een autobiografie van Brakman
In 1983 verscheen een fascinerend essay van Willem Brakman, Een wak in het kroos, waarin hij meeslepend zichzelf en zijn werk analyseerde. Het is niet alle schrijvers gegeven om coherent en overtuigend iets te zeggen over hun werk. Maar al te vaak zijn de opmerkingen die in een interview worden gemaakt een ietwat vervormde herhaling van wat er in een roman of verhaal staat. Dat kan aan de gesprekspartner liggen, maar vaker lijkt het verbale onvermogen om de wereld achter het boek te kunnen analyseren de oorzaak voor veel nietszeggendheid. Brakman is voor Nederlandse begrippen op een zeldzame manier in staat zijn eigen drijfveren en motieven, kortom zijn eigen binnenwereld, voor anderen transparant en doorgrondelijk te maken. Dat getuigt niet alleen van een rijk fabuleringsvermogen, dat zegt evenzeer iets over de nietsontziende manier waarop Willem Brakman zichzelf en zijn plaats in de wereld beschouwt, een wereld die voor hem bij alle verwikkelingen bepaald wordt door de dood, door de eindigheid van alle handelen. Vandaar dat alle personages in zijn werk vervuld zijn van het verlangen naar zingeving en dat meestal op een zeer associatieve manier uiten. Zij kennen geen sluitend wereldbeeld of maatschappijsysteem, maar bewegen zich ongrijpbaar, haast als uitlopende kleuren van een aquarel door hun eigen leven dat niet direct lineair van geboorte naar dood loopt, maar veel meer wordt bepaald door de pas op de plaats, een sur place met de blik vooral achterwaarts gericht.
Pop op de bank, de meest recente Brakmantitel heet een autobiografie te zijn en inderdaad, voor wie enigszins vertrouwd is met enkele biografische feiten en andere romans en verhalen van de in 1981 met de P.C. Hooftprijs onderscheiden auteur, valt er wel wat voor te zeggen om het boek ook als zodanig op te vatten. In Brakmans optiek kan een autobiografie natuurlijk nooit een min of meer aannemelijk geheel zijn van biografische feiten en voorvallen, hij is er in zijn werk nu juist niet op uit om de zogenaamd realistische orde te vergroten. Als het hem ergens om te doen is, dan is het om de plaats tussen toen en nu te definiëren en daarvoor biedt een lineaire ontwikkeling weinig houvast. Ook Pop op de bank is weer een onderdeel van Brakmans persoonlijke mythologie met alle elementen (schimmige heren met bolhoeden, bleke, wat mollige vrouwen, verborgen paadjes en parken) die de trouwe Brakmanlezer als zeer bekend zullen voorkomen. ‘Ik ben een onbedaarlijke herinneraar’, schrijft Brakman in één van de meest essentiële passages van het boek. ‘Ik ben alleen maar herinnering om dat zo maar eens uit te drukken en alleen in staat iets mee te maken door het mij te herinneren, erger nog, ik herinner mij al terwijl ik nog bezig ben iets mee te maken. De werkelijkheid zou mij ontsnappen als dat niet zo was en mij doen verzinken in ijle waanzin’.
De herinneringen die Brakman in Pop op de bank ophaalt, dragen alle bij tot het portret van de man die in ‘razernij’ kan raken over het vluchtige en vlietende, over personen die alleen maar actief kunnen zijn en geen bespiegeling
Willem Brakman (o1922).
of reflectie kennen. Die man houdt van ‘het grote geheim van sneeuw en winter’ en van de daarbij horende ‘kleur van meisjes’. Die man heeft een afkeer van het brallerige vertoon van de schoolvrienden van zijn broer, die niet alleen door hun uitlatingen, maar ook door hun uiterlijk vrees inboezemen. De wereld van de hoofdpersoon is een binnenwereld, een universum van dromen, geheimen, een wereld van het veelzeggende detail en niet van het omvattende geheel. ‘Steeds heb ik dat vermogen behouden, het detail te omsluipen met inzet van eigen leven en het te betrappen.’ Brakman gaat op die karaktertrekken en eigenschappen van zijn ouders in die zijn manier van in het leven staan hebben bepaald en zij zijn daar niet alleen verantwoordelijk voor geweest, ook enkele onderwijzers hebben daar op een negatieve manier toe bijgedragen. De wijze waarop de botte werkelijkheid die zij vertegenwoordigen, greep tracht te krijgen op de gevoelige hoofdpersoon, blijkt vooral uit een schitterend fragment dat is geïnspireerd door een schoolplaat, ‘De Noormannen van Dorestad’ getiteld. ‘Het is een beeld dat althans in mijn schoolgaand brein diep in de mythologische humus is afgedaald.’ Het verhaal dat volgt maakt duidelijk dat meesters en ouders het verliezen van de kracht van de verbeelding, van de werkelijke macht van het woord. Zeer typerend