Jan G. Elburg (o1919).
metaforen een mooie associatieve sprong is gemaakt. Daarmee is het monument geworden tot wat de moderne toeschouwer-dichter er aan kan afzien: de machinerie van de historie:
en met ook al blote knieën staat een dichter op
vakantiesloffen, in de weg waar historie zwoegt,
niets te doen dan, hoopt hij, kunst, kunst afkijken.
Het oog van de dichter heeft de stenen uit de prehistorie tot kunst gemaakt.
De werkelijkheid is voor Elburg een ‘kijkruimte’ (zoals de titel van het eerste gedicht uit de bundel aangeeft), maar ook een ruimte van herinnering en ervaring. Beelden uit de jeugd van de dichter duiken overal op. Eén afdeling uit de bundel heet ‘bevind, een drieslag’ en een van de korte gedichten daaruit is een mooi voorbeeld van de manier waarop Elburg zijn associërend taalspel kan bedrijven, waarbij in dit geval de dubbelzinnigheid van de woorden de geladenheid van het gedicht versterkt:
vroeg laat mij tijd om alles te ervaren of bijna
en werd met zat wat meer tijd beschonken
een zee onuitroeibaar geen spaan terecht
zijn vangst op zijn zachtst goudblinkend een
bokking beet met kromme kromme spijker
roestig in een oceaan onpasselijke momenten
Een spel met dubbelzinnigheden en associaties kan een ‘uitvlucht’ zijn om de ernst te ontwijken, maar van dit gedicht kan men zeggen dat het inderdaad ‘haaks op de uitvlucht’ staat, want de meerduidigheid intensiveert hier de zeggingskracht.
Achterin de bundel staan drie gedichten onder de verzameltitel ‘alwaar geen bezoek’. En al zou het eerste van de drie door zijn titel ‘IJsnaald, IJsland’ doen veronderstellen dat het hier om een geografische impressie ging, het werkelijke onderwerp van deze gedichten is het ontoegankelijke ervaringsgebied van de pijn, waarvoor de scherpte van de ijsnaald en de onherbergzaamheid van IJsland beelden zijn. ‘Dat was dat’ is de lakoniek ogende titel van het slotgedicht, dat aldus begint:
maar je zou het uitgillen.
Als je gedacht had ‘ik niet’,
heb je nooit echt gedacht.
Dat ging niet met hoempa en gepoetste knopen,
dat was de liefste onder een heiblok.
Denken had zijn grenzen, nietwaar.
Pijn niet, de grenzeloze die je
- haast afbetaald - kreeg thuisgestuurd.
Elburg is hier aan het eind van de bundel ver voorbij het spel met taal en met beelden. De lezer die zich op dat spel zou verkijken en de ernst in deze poëzie zou miskennen, kan aan de hand van deze verzen zijn indruk corrigeren.
Met Haaks op de uitvlucht heeft Jan Elburg een sterke en vooral boeiende bundel aan zijn oeuvre toegevoegd. Dat boeiende zit misschien vooral in de veelzijdigheid, die altijd al een opvallend kenmerk van zijn poëzie is geweest. Want tegenover het gecompliceerde spel met meerduidigheden, kan ook de glasheldere eenvoud geplaatst worden van een strofe als:
De veelzijdigheid hangt mogelijk ook samen met de tegenstelling tussen het willen ingrijpen in de werkelijkheid, dat het verst gaat in het experiment met de waarneming, en het aanvaarden van de dingen zoals ze zijn, zodat er gezegd kan worden (in het gedicht ‘Overschippert’): ‘Je hebt niets aan de wereld veranderd’. Dat is geen erkenning van