Zoeker en vinder.
Het hart van Luceberts zoeker
Ter gelegenheid van de grote Lucebert-tentoonstelling in het Stedelijk Museum van Amsterdam (jan.-mrt. 1987) verscheen er een fotoboek van en over de dichter-schilder onder de titel Het hart van de zoeker met voorin opgenomen een gelijknamig gedicht. ‘Een aardige titel’, dacht ik toen ik de uitnodiging voor de presentatie van dit boek kreeg: die zoeker is natuurlijk de fotograaf, op zoek naar allerlei interessante objecten en het hart van die fotograaf (dat wist ik uit een aantal foto's die ik al van hem kende) spreekt daarbij evenzeer ‘een woordje’ mee als het oog. Maar toen ik het boek zelf in handen kreeg en het gedicht met dezelfde titel las, ontdekte ik (weer eens) dat je met de taal van Lucebert altijd moet (blijven) uitkijken: de zoeker is in dit geval in de eerste plaats wat Van Dale zo mooi noemt ‘inrichting aan een camera om na te gaan of het te fotograferen voorwerp goed in het beeldvlak komt’. Ik had dat trouwens ook zonder raadpleging van het gedicht moeten weten, want de uitnodiging was tevens Engelstalig, met als titel voor het fotoboek ‘The heart of the finder’ (curs. van mij; AW). Maar wist ik veel; bij lezing van die Engelse titel dacht ik simpelweg dat ze daar aan de overkant van Het Kanaal geen verschil kenden tussen een zoeker en een vinder omdat ze er spreekwoordelijk van uitgingen dat ‘wie zoekt die vindt’. In die mening word ik trouwens gesterkt door ons uit Engeland overgewaaide woord padvinder dat volgens mij veel beter padzoeker zou kunnen luiden, want hoe vaak gingen wij als welpen op pad zonder ook maar één pad te vinden: alle padden doken bij onze nadering verschrikt weg!
Maar goed, the finder kan alleen maar de vertaling van de zoeker zijn wanneer het om het oog van de camera gaat, en het hart daarvan is het kruispunt dat met een soort plus-teken wordt aangegeven bij het kijken door die zoeker. En daarmee zijn we als vanzelf bij het cruciale punt van dit fotoboek beland: het hart van Luceberts zoeker op Luceberts fototoestel. Er kan geen twijfel over bestaan dat het dáár om gaat. En toch krijg ik - die foto's bekijkend - telkens weer die eerste gedachte terug: Lucebert zélf als zoeker, Lucebert die al zoekend (een stukje van) zijn hart blootgeeft aan ons, de kijkers, die na al die jaren zien wat hij zocht en vond.
Na het reeds genoemde gedicht, gevolgd door een inleiding onder titel ‘De harde en zachte ogen’ van de samenstelster Els Barents, krijgen we een keur van Luceberts foto's te zien, in 8 ‘hoofdstukken’: Berlijn 1955/56, Circus van Bever, Twente 1956, Kinderen 1955/66, Bulgarije 1956, Portretten 1955/66, Het zuiden 1962/70, Veemarkt Purmerend 1956 en Holland 1956/66. Berlijn, waar Lucebert in 1955 / 56 op uitnodiging van Bertold Brecht vertoefde, vertoont beslist geen vrolijk hart in het hart van Luceberts zoeker. Wat Lucebert vindt is een on(t)menselijk(t)e stad: wanneer een foto wèl mensen laat zien, zijn dat een groepje doodgravers die op zwarthumoristische wijze de tristesse nog vergroten. En in het Circus vinden we ook weinig vrolijkheid in het hart van de zoeker, eerder een soort besloten eenzaamheid. Pas bij Kinderen gaat het hart van de zoeker en de vinder/kijker helemaal open, spontaan, ongekunsteld, zoals dat bij kinderen behoort. Alle foto's uit dit hoofdstuk laten de kinderen van Lucebert en zijn vrouw Tony zien, foto's zoals iedere vader die van zijn vrouw en kinderen probeert te maken. Heb maar eens het hart om daar iets negatiefs over op te merken. Prachtig, zoals Lucebert in die foto's zijn hart heeft laten spreken. De foto die deze serie afsluit, Brecht, Berlijn, had trouwens ook in de eerste afdeling niet misstaan.
Bij Bulgarije begint de aparte kijk door te breken die Lucebert tijdens zijn buitenlandse reizen op mensen, dieren en dingen krijgt, en die hij ook vaak in Nederlandse situaties zal weten te vereeuwigen. Zijn hart wordt voortdurend getroffen door de kitsch van het menselijk bestaan.