Probleemfresco
Het derde Congresboek brengt nogmaals het synthetische probleemfresco overzichtelijk in kaart en biedt heel wat beleidsmatige suggesties. Daaruit blijkt dat de Brusselse Vlamingen de kernproblematiek van Brussel in zijn ware afmetingen zien, waarbij de communautaire achteruitstelling van de Vlamingen en de Franstalige pesterijen die in een aantal bestuurscolleges nog steeds schering en inslag zijn, niet meer als enige ‘strijdpunt’ of Vlaamse overlevingsstrategie gelden. De Brusselse Vlamingen hebben met dit derde congresmanifest definitief en duidelijk gesteld een toekomstgerichte beleidsvisie te hebben, die in schril contrast staat met het politieke beleidsimmobilisme rond Brussel. En juist op dit terrein was er tijdens en na dit derde congres een zekere Vlaamse politieke malaise en onbehagen waar te nemen, die in het Congresboek o.a. ook in open bewoordingen door liberaal partijvoorzitter Annemie Neyts en een aantal journalisten naar voren werd gebracht. Het behoort tot de grote historische verdiensten dat de drie congressen van de Brusselse Vlamingen al de componenten van de Brusselse problematiek vanuit de eigen gemeenschapservaring en -beleving met een gefundeerd beleidsdossier hebben doorgelicht en samengevat.
Zoals Hugo Weckx, voorzitter van de Nederlandse Commissie voor de Cultuur, in zijn bijdrage stelde: ‘Genoeg gepraat! Een institutioneel statuut voor Brussel is dringend vereist, zodat eindelijk wat kan worden gedaan aan de vermelde problemen. Langer talmen kunnen we ons niet veroorloven: bij sommige bevolkingsgroepen tikt immers een tijdbom’. Een vierde congres kan niet nogmaals herhalen wat reeds ten overvloede werd geanalyseerd en bediscussieerd. We zijn in de repetitieve fase beland waarin de aandacht op het congres eerder wordt getrokken door de fraaie diaprojecties en kleurige videoclips dan door de imposante inhoud van de inhoudelijke bijdragen.
Toch is er één punt dat door het congres niet eens duidelijk in kaart werd gebracht, namelijk, wat betekent de roemruchte stelling dat ‘Vlaanderen Brussel niet los laat’ in duidelijke cijfertaal. Blijkt in de Vlaamse strategie deze stelling niet eerder een lippendienst, een genoeglijk schouderklopje? Hoeveel heeft de Vlaamse gemeenschap materieel over voor zijn strategische aanwezigheid in deze ‘meest zuidelijke stad der Nederlanden’? Wat betekent ‘Vlaanderen laat Brussel niet los’ nu eens concreet in globale tegenwaarde van geïnvesteerde middelen?
Als men vaststelt dat de Franstalige cultuurcommissie nog, steeds héél wat méér middelen ter beschikking heeft voor zijn in ruime zin culturele aanwezigheidspolitiek dan de Nederlandse commissie, zegt dit méér over het Vlaamse strategische belang dan de bekende geloofsretoriek.
Bij mijn weten is een dergelijk globaliserend dossier over de werkelijke budgettaire input van de Vlaamse gemeenschap in Brussel, in vergelijking bijvoorbeeld met het globale Vlaamse cultuurbudget, nog niet eens helder als ‘proef op de som’ opgesteld.
Op een volgend congres van de Brusselse Vlamingen, dat alleen nog een kritisch evaluatiecongres kan zijn, zou deze klassieke leuze ‘Vlaanderen laat Brussel niet los’, als men het in harde cijfers omzet, wel eens als drijfzand van het Vlaamse fundament in Brussel getoetst kunnen worden. Het zogenaamde Sylvesterakkoord, het nieuwe wetsontwerp houdende bepalingen betreffende het Brusselse gewest en de Brusselse agglomeratie, wordt in een aantal kringen als een tactische blunder in de ontvriezing van het Brusselse statuut gewaarmerkt.
In het licht van de gemeenteraadsverkiezingen in 1988 zal de politieke belangstelling voor het Brusselse zorgenkind wel aangezwengeld worden. Er zal veel