plaats in de Kortrijkse Hallen. Als jubileumfeest was het een prachtige prestatie: een tot de nok gevulde zaal, een reeks vooraanstaanden uit de culturele en uit de zakenwereld, toespraken vol lof en dank, eerbetoon voor de bezieler Maurits Denaux. Als concert werd het echter een tegenvaller. In de eerste plaats bleek de enorme ruimte van de Hallen akoestisch totaal ongeschikt voor dergelijk werk. Zo was er soms duidelijk onvoldoende contact tussen de koorgroepen of tussen koor en orkest. Zelfs de krachtigste fortissimi kregen er nooit echt présence en behielden niet de minste draagkracht. Tenorsolist Karl Marcus zong noodgedwongen op de grens van zijn mogelijkheden. Bovendien is het Te Deum van Berlioz geen grote muziek: bombast en pathetiek verbergen veel harmonische en melodische armoede. Kon het gigantische van een dergelijke onderneming (Berlioz wou b.v. 600 kinderstemmen) in de romantiek nog ontzag opwekken, tegenwoordig lukt dat niet meer, en ontdaan van alle uiterlijke vertoon blijft nu niet bepaald een boeiende partituur over. Het jubileumconcert werd gelukkig muzikaal gered door een hedendaags werk: de Sonate voor orkest (1974) van Roland Coryn. Het is naar idee enigszins te vergelijken met Ravels Bolero: één klankenreeks wordt er ostentatief herhaald, maar telkens anders verwerkt naar ritmiek en orkestratie. Dit gebeurt in twee uitgebreide Reflexies, met kort voor-, tussenen naspel. In dat contrastrijke en spanningsvolle geheel spreekt vooral de menselijke angst, al is het tussenspel een divergerend en vakkundig spel rond één klank, la-kruis. Dirigent Rahbari leidde geinspireerd het BRT-orkest. Naast dit jubelconcert bevatte de Kortrijkse concertenreeks een meer traditioneel samengesteld repertoire met een drietal opvallende punten: zeer veel Mozart (in meer dan de helft van de concerten); relatief goede vertegenwoordiging van Belgische
componisten (Meulemans, Coryn, Roelstraete, Mathys, Stehman); aandacht voor Belgische orkesten en solisten. In dat geheel vielen veel positieve ervaringen te noteren. Zo bv. de schitterende prestatie van hoornist Herman Baumann, zowel technisch als muzikaal verbluffend in concerti van Richard Strauss en Mozart. Daarbij werd hij degelijk begeleid door een herboren Westvlaams Orkest dat o.l.v. gastdirigent Ernest Maes bovendien twee weinig geprogrammeerde werken presenteerde: de Symphonie de poche van Jacques Stehman en de Eerste Symfonie van Bizet. De Kings Singers brachten een prachtconcert waar ze naast een heel mooie interpretatie van chansons en het Te Deum van Lassus en naast een virtuoze reeks arrangementen in close harmony een ruim deel van het programma wijdden aan hun landgenoten Peter Maxwell Davies (o1934) en Paul Drayton (o1944). Van Davies voerden ze twee reeksen intimistische natuurschilderingen uit: Sea Runes en House of winter, en van Drayton zongen ze een humorvol stilistisch-imitatief klankspel rond de namen Bach, Handel, Mozart, Beethoven, Debussy... Een tegenvaller was Justus Frantz die vier pianoconcerto's van Mozart voorstelde, maar al te veel slordigheden opstapelde en zwaar Beethoveniaans interpreteerde. Hij werd evenwel voortreffelijk gediend door een fijnzinnig begeleidende Poolse Kamerfilharmonie o.l.v. Wojciec Rajski.
Traditiegetrouw bood het Festival van Vlaanderen Brugge (juliaugustus 1987) weer een zwaarbeladen veertiendaagse aan: een instrumentententoonstelling, een internationale wedstrijd, zes interpretatiecursussen, acht referaten, drie concertmissen, negen middagconcerten en vijftien avondconcerten, dit alles onder de titel Musica Antiqua, een begrip dat dit jaar wel heel breed werd geïnterpreteerd met muziek van de middeleeuwen tot Beethoven. De hoofdmoot bestond uit een overzicht van de grote muziekcentra in Europa: Ferrara, Mantua, Bourgondische Hof, Hof van Maximiliaan I, Spaanse Hof... telkens met hoogtepunten van de chansons, madrigalen en dansmuziek uit de bloeiperiodes van die centra. Verder kreeg - vooral in middagconcerten en referaten - de middeleeuwse muziek veel aandacht, een materie die nogal wat vraagtekens blijft oproepen. Drie avondconcerten brachten een voorbeeld van scenische of op zijn minst verhalende muziek: La morte d'Orfeo, een tragicomedia pastorale van Stefan Landi (1619), Orontea, een opera van Pietro Cesti (1656) en Il Trionfo del Tempo e del Disinganno, een oratorium van Händel (1707). Het laatstgenoemde werk bleek al bij al saai en vooral langdradig en werd bovendien door het Chiaroscuro ensemble o.l.v. Nigel Rogers maar matig uitgevoerd. Uit het vroeg-barokke La morte d'Orfeo sprak daarentegen minder het stereotiepe; effecten en affecten kwamen er veel directer over en de uitvoering door een hele reeks solisten (met prachtwerk van het koor Currende o.I.v. Eric Van Nevel) was van zeer hoog niveau. De opera Orontea, een ingewikkeld verhaal rond wisselende liefdesparen - werd scenisch uitgevoerd door het internationale Barokgezelschap René Jacobs dat deze produktie in 1986 triomfantelijk creëerde in Innsbruck. Het is ongetwijfeld een prachtige muzikale partituur, waar bij de solisten Guy de Mey,
Michael Schopper, Agnès Mellon en Harry Vander Kamp schitterden, maar juist de mise-en-scène riep toch wat vraagtekens op: het gegeven interpreteren als een - soms zelfs grove - klucht is zeker een vergissing; gespecialiseerde barokzangers hoeven daarom nog geen goede acteurs te zijn; een enkelvoudige strijkersbezetting valt te licht uit.
Van de verschillende concerten met religieuze muziek vermelden we twee uitersten: de sobere, gregoriaans geïnspireerde Johannespassie van Cypriaan de Rore, in een stijlvolle hercreatie door het