première - ‘de geschiedenis van de eenvoudige mens, die gelukkig is met Gods goedheid en de schone natuur. (-) Het verhaal begint als een sprookje en de naïeve beeldspraak wijst op de eenvoud van het kind.’
Het is verleidelijk om in dit verband een uitspraak te citeren van Jan van Nijlen, die Kemp omschreef als ‘het oude kind’. Ook Adriaan Morriën noemt zijn kinderlijke geaardheid, die hem met zijn katholieke geloof en zijn Franciscaanse inslag ervoor behoedt heeft zich door een ‘ressentiment zijn leven te laten vergallen’. Want de tragiek in Kemp's oeuvre komt heus wel over, maar eigenlijk is er eerder sprake van een ‘spijtigheid waarbij toch voortdurend geglimlacht kan worden’. Deze karakteristieken zijn te vinden in Pierre Kemp, bevonden en gewogen, waarin De Vroomen opstellen over Kemps poëzie bijeenbracht voor Dimensie, Stichting voor letterkundige en wetenschappelijke uitgaven in Leiden. Ook het opstel van Rodenko bij de 70e verjaardag van de dichter is daarin te vinden.
Die sfeer van het wat naïeve, wonderwel aansluitend bij de wereld van Kemp, heeft Andriessen adekwaat getoonzet. De kritiek was dan ook teleurgesteld door het gemis aan monumentaliteit, een verwachting die het begrip oratorium nu eenmaal schept. Het werk bleek ‘hypereenvoudig en onmogelijk-simpel’. Maar sinds de muziek van Erik Satie weten we hoe moeilijk het is om eenvoudige muziek te schrijven. Geen dramatiek dus, maar een ingehouden lyriek, aan het slot is Franck's stijl manifest.
Het weinig heroïsche karakter, die ingetogenheid, is er oorzaak van dat dit werk wat ondergesneeuwd raakt en juist dan is zo'n verslag interessant.
Na het oratorium scheidden zich de wegen van beide kunstenaars, wel kwam het nog tot een samenwerking middels de Drie Romantische liederen (Manesprook, Wolkenboot, Dageraad) uit 1969 in de zetting voor sopraan, fluit, hobo en piano, geschreven voor het ‘Limburgs Trio’, bestaande uit Hélène van der Grinten-Andriessen, Piet Kingma en Cécile de Grijs. Ook daarover brengt De Vroomen verslag uit.
Vast staat, dat Kemp met de door Andriessen zo bewonderde Franse componisten goed vertrouwd is geweest. Want in 1915 vertrok Kemp naar Amsterdam, waar hij een journalistieke carrière bij De Tijd ambieërde. Collega Matthijs Vermeulen nam hem mee naar concerten met muziek van Debussy, Roussel en andere ‘nieuwlichter’ van die dagen. Zo kende hij de wereld van Andriessen door en door.
Overigens lag aan de samenwerking een veel stoutmoediger plan ten grondslag: Cornélie van Zanten vroeg de componist om een opera op tekst van Kemp.
Een opera zou Andriessen pas in 1949 componeren: Philomela, maar dat libretto schreef Jan Engelman, een Nederlandse bewerking van het zesde boek van Ovidius' Metamorphoses.
Nee, een opera en Kemp is een onmogelijke combinatie. De wereld van het kind, de uitdrukking van verwondering en van vertedering: dat past allemaal slecht bij de wereld van het grote gebaar...
Ernst Vermeulen
pim de vroomen, De doler en het kind van God, brieven en documenten van de samenwerking tussen Hendrik Andriessen en Pierre Kemp in de jaren 1917-1921, De Prom, Baam, 77 p.
Pierre Kemp, bevonden en gewogen. Opstellen over zijn poëzie, bijeengebracht door Pim de Vroomen, Dimensie, Leiden, 1986, 293 p.