Theater
Het eerste Nederlandse Theaterfestival
Het eerste Theaterfestival voor Nederlands en Vlaams toneel, gehouden van 28 augustus tot 11 september 1987 in Amsterdam, is niet geheel vlekkeloos verlopen. Het initiatief ertoe van Arthur Sonnen van het Holland Festival kan alleen maar toegejuicht worden. Op de praktische uitwerking van een aantal facetten tijdens het festival zelf valt het een en ander aan te merken.
Uitgangspunt was voor Sonnen de overtuiging dat het zowel interessant als stimulerend kan zijn om eens per jaar de balans op te maken van de ontwikkelingen in het Nederlands-Vlaamse toneel. Een jury, bestaande uit negen Nederlandse en Belgische theatercritici, heeft het afgelopen seizoen het Nederlandstalige theateraanbod bekeken en daaruit negen voorstellingen geselecteerd. In haar uiteindelijke keuze heeft deze jury behoorlijk recht gedaan aan de interessante ontwikkelingen in het Vlaamse en het Nederlandse toneel. Vijf van de negen uitgekozen produkties waren Vlaams: Le Diable au Corps van Paul Pourveur, Who's afraid of Virginia Woolf onder regie van Sam Bogaerts, De getemde feeks door Theater Malpertuis, Ali, de 1001 nachtmerrie van Tie-3 en Need to know van de Needcompany. Deze Belgische meerderheid wekt geen verbazing. Vooral de kleinere Vlaamse groepen brengen de laatste jaren toneel van een vaak verbluffende kwaliteit, zowel wat de regie als wat het spel betreft. Onder de vier Nederlandse produkties, Hamlet door het Publiekstheater, Ritter Dene Voss van Maatschappij Discordia, De Kersentuin van Artikelen en Projekten en Moeder Courage door Baal, bevond zich slechts één grote zaalproduktie: de Hamlet van Gerardjan Rijnders. Dat wekt evenmin verbazing. Ook het Nederlandse toneel bloeit tegenwoordig voornamelijk in de kleine zalen.
Op de selectie is uiteraard van verschillende kanten kritiek geleverd. Het vrije-produktiecircuit zou bewust buiten de selectie zijn gehouden, en ook aan andere theatervormen zoals cabaret zou onvoldoende aandacht zijn besteed. Dat de keuze van de jury in zekere zin arbitrair is geweest spreekt bijna voor zich, maar daar is niets negatiefs mee gezegd. Zoals zij in een verantwoording meldt is er niet gestreefd naar een gemeenschappelijk criterium; ieder van de juryleden hanteerde zijn of haar eigen criteria. Dat er binnen de diversiteit van uitgangspunten en achtergronden toch een selectie met een bepaalde kleur tot stand is gekomen heeft te maken met de kwaliteit van het gebodene. Een vrije produktie kiest nu eenmaal vaak voor de makkelijke toegankelijkheid en het grote publiek. En van het cabaret kun je je afvragen of het wel echt onder toneel thuishoort. In de uiteindelijke keuze van de jury wordt hoe dan ook een vrij representatief beeld gegeven van wat op dit moment in het Nederlandstalige toneel spraakmakend of interessant of vernieuwend is. Hierbij mag niet vergeten worden dat een theatercriticus door het vele dat verplicht gezien wordt bijna automatisch een selecterende blik krijgt die eerder gericht is op wat nieuw of anders is dan op wat - hoe mooi ook - al zo vaak is vertoond.
Een van de doelstellingen van het Theaterfestival, het naar het toneel lokken van een gedeeltelijk nieuw publiek, is in de twee weken dat het festival duurde in ieder geval tot stand gekomen. De zaalbezetting was uitstekend, vele voorstellingen waren uitverkocht, en het publiek was een stuk gevarieerder dan de vrij selecte groep liefhebbers die altijd al naar theater gaat kijken. Tegelijkertijd is dat publiek vermoedelijk niet helemaal aan zijn trekken gekomen. Een van de bijkomende plezierige aspecten van een festival is het contact tussen publiek en makers, in welke vorm dan ook. Daartoe was te weinig gelegenheid, en daarvoor zal het volgend jaar, als het festival in Rotterdam wordt gehouden, ook een oplossing moeten worden gezocht. Nu vonden de meeste discussies plaats op een lokatie (De Balie) en op tijdstippen die weinig publieksvriendelijk waren omdat er tegelijkertijd en op andere plekken voorstellingen te zien waren.
Veel wezenlijker is dat de kwaliteit van de discussies zeer wisselend was. Sommige waren van een verpletterende saaiheid, andere doortrokken van een verbazingwekkende rancune, de meeste van een beperkte relevantie. Het functioneren van het theater als cultureel en maatschappelijk verschijnsel leek de basis van elke discussie, of ze nu gevoerd werd door professoren en politici, buitenlandse critici, of theatermakers en -exploitanten. Af en toe had iemand iets aardigs te melden. Professor van Gunsteren, politieke theorie en geschiedenis te Leiden, zag wel wat in eventuele buitenlandse commentaar