Pieter de Bruyne
Alvorens dieper in te gaan op het artistieke oeuvre van de begin 1987 overleden Pieter de Bruyne is het misschien goed even kort de situatie van de toegepaste kunsten in Vlaanderen te schetsen. Een situatie die én erg verheugend én droevig is.
Verheugend omdat onze kunstenaars internationaal bijzonder hoog aangeschreven staan. Ik denk daarbij aan keramisten zoals Octave Landuyt, Carmen Dionyse, Achiel Pauwels, Piet Stockmans en de groep jonge keramisten zoals Rik Vandewege, Georges Blom en Frank Steyaert die bij internationale confrontaties, als b.v. in Faënza, voortdurend in de prijzen vallen. Creaties uit de textielwereld van Veerle Dupont, Tapta en Edith van Driessche behoren (in navolging van onze wandtapijten uit de Middeleeuwen en de Renaissance) tot de rijkst gedecoreerde interieurs. En meubelontwerpers als Pieter de Bruyne en Emiel Veranneman staan praktisch elke maand in één of ander buitenlands gespecialiseerd tijdschrift vermeld met hun creaties. Uit de geschetste situatie kunnen we alvast concluderen dat alle zoëven genoemde kunstenaars erg individueel werken, d.w.z. ze behoren niet tot een school of groep en, wat eigenlijk dramatisch genoemd kan worden, dat hun werk nauwelijks aandacht krijgt van de industrie.
In de catalogus, uitgegeven door het Museum voor Sierkunst naar aanleiding van Pieter de Bruynes tentoonstelling 25 jaar meubels, werd zijn werk onderverdeeld in vijf periodes: 1955 tot 1959, 1959 tot 1969, 1970 tot 1976, 1976 tot 1979 en 1979 tot 1980. Een verdeling die terecht gebaseerd was op technische hoogtepunten en inhoudelijke variaties.
Sinds de overzichtstentoonstelling te Gent in 1980 kan daar gerust een zesde periode aan toegevoegd worden: die van 1980 tot aan zijn dood begin 1987.
Na zijn studie voor binnenhuisarchitect leek Pieter de Bruyne bijna voorbestemd om het bedrijf van vader Emiel, de meestermeubelmaker, voort te zetten en er met vrucht en veel geldgewin neo-Louis-stijlen te ontwerpen. Maar nee, Pieter de Bruyne verraste iedereen door tegen de heersende modetrends in, geheel nieuwe en revolutionaire meubels te creëren: nieuwe materialen (zoals kersehout, wengé, palissander en aluminium), worden door hem in een zuivere vormgeving gegoten, waarvan de splitsing tussen draagstructuur en opvullende delen het meest in het oog springende kenmerk is. In dezelfde periode kan ook de samenwerking tussen ontwerper Pieter de Bruyne en de meubelindustrie gesitueerd worden. Een samenwerking die na 1960 volledig zou verdwijnen omdat de