slag. Door dit alles en het ondraaglijke klimaat besluit ze weg te gaan. In de laatste twaalf bladzijden wordt ze nog een keertje gered door dokter Evert, trouwt met hem en raakt uiteindelijk zwanger. Maar Evert sterft om onduidelijke redenen...
De psychologische tekening van de meeste personages is vrij vaag en schematisch. Alleen Andrea komt duidelijk naar voren als een lastige tante, op zoek naar zelfbevrijding en zelfbevestiging. Ze is vooral geïnteresseerd in zichzelf, al verpakt ze dat dan mooi als ‘menselijke claustrofobie’. Ze raakt verbitterd zodra ze zich niet in het middelpunt van de belangstelling weet, ze koestert angst- en vooral schuldgevoelens om alles en nog wat. Deze dweepzieke puber van 35 is hopeloos romantisch, ze wentelt zich in haar eenzaamheid. Ze vergaat van zelfmedelijden en koestert haar vrouw-zijn als een dierbaar probleem. De hele roman door zeurt ze om kinderen ‘die af en toe aan me zullen terug denken’. (De lezer beklaagt al bij voorbaat de schapen die een dankbaarheidscomplex als levensprogramma krijgen opgezadeld!) Haar verblijf in Afrika verandert haar niet wezenlijk. De twaalf laatste bladzijden vormen dan ook een echte structuurbreuk. Het is evident dat zo'n personage het zware verpleegwerk niet volhoudt. In Europa bestond haar enige taak er tenslotte in voor haar moeder en zichzelf te zorgen. Het happy-end lijkt eraan gebreid en de ultrakorte anti-climax, Everts dood, is bijzonder gratuit.
In deze roman domineert een loodzware ‘ernst des levens’. Een vleugje ironie zou het verhaal meteen op een ander niveau tillen, want de auteur heeft beslist wat in haar mars. Ze weet de lezer te boeien en vertelt af en toe meeslepend. De beste passages zijn ongetwijfeld de doorleefde natuurbeschrijvingen. Vaak rake typeringen die getuigen van een goed opmerkingsvermogen wisselen af met toeristische-folderwetenswaardigheden. Het Afrikaanse
Gerda van Erkel (o1954).
binnenland wordt zo indringend en sfeervol opgeroepen, dat de verklarende woordenlijst achteraan iets leerboekachtigs krijgt. Homerische beelden volgen elkaar in staccato op, in hun overdaad worden ze soms klinkklare onzin. Barbarismen, verouderd taalgebruik, teveel passiva en nominaliseringen storen de doorgaans vlotte taal. Wordt een personage levensechter als het minstens vijftien namen uit de literatuur citeert en er achteraan in het boek een hele bladzijde citaten prijkt?
Het motto uit Jonathan Livingston Zeemeeuw is even vaag en disparaat als de vele pseudodiepzinnigheden in Thuiskomen in Comboukrou. Om echt te kunnen overtuigen mist deze roman diepgang en eenheid. Nu is het een ongelijk mengsel waarin natuurbelevingen, avonturen, documentaire aspecten, psychologische facetten en een humanistische inslag om beurten de boventoon voeren.
Lut Haeck
gerda van erkel, Thuiskomen in Comboukrou, Davidsfonds, Leuven, 212 p.