Meervoud in eenvoud (Pol Hoste)
In de Vlaamse letterkunde heeft zich het jongste decennium een duidelijke tendens afgetekend, waarbij de auteur op zoek gaat naar zijn of haar verleden en zodoende de familiegeschiedenis, of althans een bepaalde periode daaruit, in zijn/haar onderzoek betrekt. De bedoeling is uiteraard niet zozeer een echte kroniek te schrijven, als wel te proberen de eigen identiteit te achterhalen, want die is in de moderne literatuur, nog steeds, problematisch. Paul de Wispelaere, Walter Van den Broeck, Leo Pleysier, Jan Emiel Daele, Monika van Paemel en anderen hebben ieder op specifieke wijze geprobeerd die thematiek uit te bouwen en zij hebben hun artistieke eigenheid vaak te danken aan de resultaten van die queeste. Dit soort literatuur biedt echter bovendien voldoende ruimte voor variatie: de schrijver kan alle richtingen uit met al dan niet pittoreske of tragische figuren; en de zuivere
narratio kan dan weer worden afgewisseld met autobiografische elementen, introspectieve fragmenten en dies meer. Met andere woorden: het concept van de zoektocht naar de roots is een dankbaar onderwerp dat toch een grote mate van creativiteit en auctoriële ingrepen vereist om het interessant en belangwekkend te maken. Dat heeft ook Pol Hoste beseft, toen hij meticuleus werkte aan de vijf versies van zijn jongste roman,
Vrouwelijk Enkelvoud, die, als we de ondertitel mogen geloven, ‘herinneringen aan mijn grootmoeder’ bevat. Wat maakte die grootmoeder zo uniek dat ze in een boek vereeuwigd moest worden? De nieuwsgierigheid van de lezer wordt immers geprikkeld door zulke zinnetjes die meteen ook een structureel principe aangeven: het is haast onvermijdelijk dat deze grootmoeder het hele boek gaat domineren. Afgezien van een noodzakelijk vleugje nostalgie - zij is immers de vrouw die, blijkens Hostes getuigenis, de auteur in feite opvoedde en die dus de waarde en de betekenis van de moederfiguur krijgt -, is het vooral de
levensloop van deze grootmoeder die Hoste blijkt te intrigeren. De tijd waarin zij zich waar moest maken vertoont overigens een opvallende parallellie met onze jaren tachtig: crisis en werkloosheid vormden de constanten ervan, en zelfs universitair gediplomeerden, zoals deze vrouw er een was, konden niet aan de slag, tenzij ver beneden hun intellectueel niveau. Uit de aandacht die Pol Hoste van bij het begin aan dat probleem besteedt, blijkt de sociale dimensie van het boek dat dus alvast meer is dan een (vijfvoudig) vrouwenportret: het is tevens een aanklacht tegen de voorzichtig geformuleerde, maar daarom niet minder indringende levensomstandigheden van het individu dat voortdurend moet opboksen tegen sociaal onrecht, corruptie, onrechtvaardigheid, onverschilligheid en frustratie. Het
roots-concept zou dus als een dankbare aanleiding kunnen worden gezien tot een boek dat zich niet tot het verleden beperkt, maar dat op schrijnende wijze het ons omringende heden analyseert. Hoste begint ieder hoofdstuk met een korte schets van de existentiële en sociale situatie waarin de grootmoeder zich bevond, en schakelt dan, zonder schijnbaar verder aandacht te schenken aan haar tragische levensloop, over naar een andere vrouw in onze tijd, die evenwel met soortgelijke moeilijkheden wordt geconfronteerd. Ook al dragen de vijf vrouwen een voornaam, zij blijven tot op zekere hoogte anoniem en zijn bijgevolg representatief voor een type mens of sociale klasse. Hun ware indentiteit schuilt immers niet in een naam, maar precies in die sociale of existentiële context waarin zij zich bewegen. Werkvrouw, secretaresse, dienster,
Pol Hoste (o1947).
vrouw zonder werk, vrouw: zij ervaart onophoudelijk en soms letterlijk aan den lijve de superioriteit van de mannenwereld zoals die zich weerspiegelt in het arbitraire optreden van de ploegbaas, de rijkswachter, de chef. Maar het leven is ingewikkelder dan dat: deze mannelijke functies worden net zo goed door vrouwen vervuld, voorzover zij over de macht beschikken om het lot en het leven van de anderen te bepalen. De oudere werkvrouw, de bazin van de koffiebar, de ‘madame’ oefenen hun macht met niet minder wellust uit dan de mannen. Uiteindelijk zijn de geestelijke erfgenamen van Hostes grootmoeder allen slachtoffers van de maatschappij en van hun eigen gevoeligheid, en opvallend in dit verband is het thema van de eenzaamheid dat parallel met de sociale problematiek loopt. Zelfs in het huwelijk, zoals blijkt uit het laatste (en mooiste) verhaal, vindt zij geen troost.
Hoste heeft deze problematiek van de eenzame, verdrukte, zwoegende, moedeloze en vaak berustende vrouw met verbluffend vakmanschap behandeld. Vrouwelijk Enkelvoud is een sober en somber boek dat zijn schoonheid dankt aan de eenvoud van taal en toon waarin het is geschreven, en aan de rijke, complexe ondergrond die zich slechts langzaam manifesteert, nadat de lezer een ernstige poging heeft gedaan om door het harnas van de gehanteerde taal te dringen.
Paul van Aken
pol hoste, Vrouwelijk Enkelvoud Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 1987, 113 p.