ontvingen Buddingh' en zijn vriend Anthony Bosman op 2 juni 1941 een briefkaartje van Gertrude Pape en Theo van Baaren. De twee Dordtenaren werden op de hoogte gesteld dat er in Utrecht een tijdschrift op was gericht en de redacteuren nodigen hen uit mee te werken. Behalve dat de kwaliteit goed moest zijn, nam de redactie het liefst bijdragen op die ‘door hun aard (alleen politiek is taboe) voor andere periodieken minder in aanmerking komen (surrealisme b.v.)’. Het surrealisme in Frankrijk was nauw verweven met de politiek. In Nederland was een van de weinige programmapunten dat het dat zeker niet moest zijn. Het is echter wel zo dat door de oorlogsomstandigheden zo'n principe ook wel raadzaam was. In het vijfde nummer stonden de eerste gedichten van Buddingh' afgedrukt. Wat de vorm betreft, zijn ze traditioneel. Het rijmt, zullen we maar zeggen, en vier van de zes gedichten zijn sonnetten. Bij het lezen blijkt echter dat er een andere toon wordt aangeslagen dan tot dan toe gewoonlijk was. Meteen in het eerste gedicht ‘Om het even’ is de toonzetting luchtig zoals we later van Buddingh' gewend zijn. Weliswaar laat hij de werkelijkheid door de droom bepalen in ‘Om het even’ maar voor mijn gevoel is hier een dichter aan het woord die heel goed weet wat de thematiek van de surrealisten is en die gebruikt om een veel minder hoogdravend idee te schetsen. Ik citeer de laatste strofe:
Het pleit wordt altijd door de droom beslecht,
of men het spel ontvlucht, of grimmig meedoet,
door pampa's zeult, of het bij lezen laat.
Buddingh' die toen al de aforismen van Soupault vertaald had, heeft waarschijnlijk eerder Au Rebour van J.K. Huysmans in zijn hoofd gehad dan de revolutionaire plannen van André Breton om primitieve stammen tot het surrealisme te gaan bekeren.
De droom speelt overigens ook in zijn andere bijdragen in dit nummer een belangrijke rol, ze blijven echter duidelijk deel uitmaken van het dagelijkse leven van de dichter. Het meeslepende, hallucinerende enthousiasme over het menselijke onderbewuste lees ik niet in de aanvangsregels van ‘Weer valt...’.
Weer valt de regen waar zy viel
voordat mijn dromen varen konden;
Het is duidelijk dat iets in de dichter hem ervan weerhoudt om zich helemaal over te geven aan het totale fantasie-leven. De regen is al op de grond terechtgekomen voordat zijn dromen een eigen leven, via het water, kunnen gaan leiden.
Dat Buddingh' ook surrealistische poëzie schreef, zullen we zo dadelijk zien maar eerst nog een voorbeeld van een gedicht dat welhaast strijdig is met de energieke levenshouding van het ‘klassieke’ surrealisme. In ‘Singing the Blues’ krijgt het relativeren de allure van de meligheid die in de poëzie van de nieuw-realisten van de jaren zestig vaak terug is te vinden:
nu alle boten lekgeschoten zijn
komt ook de middernachtzoen
Deze ‘democratisering’ van wereldgebeurtenissen en huiselijke aangelegenheden heeft hij later gebruikt in zijn keuze van de ready made ‘Dordrecht, 25 november 1963’. Hierin komt de onvergetelijke mededeling voor: Wegens de gebeurtenissen in amerika/gaat de ouderavond vandaag niet door.
Het is moeilijk te zeggen wanneer een gedicht nou surrealistisch is en wanneer niet. Zoals al eerder bleek, is het in de regel ook de combinatie van factoren. De verwijzing naar andere kunstvormen, het gebruik van tekst en beeld, de droom en het door elkaar heen gebruiken van zintuigen zijn enkele kenmerken. Een belangrijk gegeven voor moderne