wereld heeft trouwens talrijke werken in dit genre geïnspireerd, b.v. het werk van Roeland Savery en van de Fluwelen Brueghel.
De derde groep tapijten van de Wawelburcht zijn de siertapijten, waaraan men de benaming groteske-tapijten heeft gegeven. Ze worden zo genoemd omdat ze versierd zijn met grotesken, een aan de Oudheid ontleend ornament dat bestaat uit voorwerpen, dieren, planten en bloemen, figuren, zowel zoömorfische als anthropomorfische wezens, legendarische monsters, evenals uit architectonische elementen en nabootsingen van reliëfs en beeldhouwwerken. De groteske-tapijten bestaan uit twee soorten. Enerzijds de omlijstingen van de achttien bijbelse tapijten en een aantal grotere en kleinere friezen, die sierstroken vormen die boven en onder de landschapstapijten met dieren zijn aangebracht ofwel als muurbekleding onder de vensters dienen. Daarbij komen nog een aantal kleine, boogvormige tapijten die boven de bogen van de raamkozijnen zijn aangebracht. Anderzijds zijn er tapijten met onafhankelijke composities die het monogram SA van koning Sigismund-August vertonen of met de wapens van Polen en Litouwen, aangebracht voor een groteske die het hele tapijt vult, zijn opgesmukt. De tapijten met de wapenschilden van Polen en Litouwen vertonen bovendien ofwel de figuur van de Overwinning ofwel de symbolische figuur van de godin Ceres. Een aantal tapijten stelt het monogram van koning Sigismund-August voor ondersteund door twee grote saters.
De groteske-tapijten werden ontworpen door een onbekend kunstenaar die onder invloed stond van Cornelis Floris en Cornelis Bos, twee Antwerpse meesters die de grote specialisten van het groteske-ornament waren.
De rijke en gevarieerde collectie wandtapijten van de Wawelburcht kwam tot stand vanaf omstreeks 1550 en vervolgens in de loop van het volgende decennium in opdracht van de Poolse vorst, Sigismund-August, zelf. Het
Grotesk-tapijt met het monogram SA van koning Sigismund-August.
weven van de tapijten werd toevertrouwd aan de meest vooraanstaande ateliers van Brussel, het grote centrum van de wandtapijtkunst uit die tijd. Zowel het stadsmerk van Brussel, een B, een rood schildje en nog een B, wat Brabant Brussel betekent, als de ateliermerken die ingeweven zijn in de boorden van de tapijten getuigen daarvan. De ateliers die de tapijten uitvoerden waren die van Willem de Kempeneer en zijn zoon Jan, die van Jan van Tieghem, Pieter van Aalst junior en Antoon Leyniers, waarschijnlijk het atelier van Frans Ghieteel en een nog niet-geïdentificeerd atelier waarvan het merk is samengesteld uit de initialen NFVG. In technisch opzicht zijn de tapijten meesterlijk geweven. Ze zijn uitgevoerd uit wol, zijde, goud- en zilverdraad en van een grote fijnheid (ze tellen acht kettingdraden per cm).
Zowel wat betreft kwaliteit en produktie - de onderscheiden ateliers die voor de Wawelburcht werken - als in iconografisch opzicht - tapijten met bijbelse figuren, landschapstapij-