| |
| |
| |
[Nummer 5]
Harry Mulisch (o1927).
| |
| |
| |
Het raadsel van de tijd en de dood
Over het werk van Harry Mulisch
Ruud A.J. Kraaijeveld
RUUD A.J. KRAAIJEVELD
werd geboren in 1951 te Alblasserdam. Docent Nederlands. Publiceerde o.m. in: ‘De Gids’, ‘Tirade’, ‘De Vlaamse Gids’ en ‘De Nieuwe Taalgids’; monografieën over ‘Oek de Jong - Opwaaiende zomerjurken’ (1985), ‘Harry Mulisch - Twee vrouwen’ (1986) en een schooluitgave ‘Literatuur in praktijk’ (1986). Vast medewerker van ‘Ons Erfdeel’.
Adres: Hortensiastraat 23, NL 3333 ED Zwijndrecht
| |
1.
De meeste auteurs schrijven boeken, slechts weinigen werken aan een samenhangend oeuvre. Harry Mulisch behoort ontegenzeglijk tot die laatste categorie. In al zijn werken treft men zijn magisch-mythische thematiek aan, een thematiek waarin de begrippen dood en tijd centraal staan.
Volgens Mulisch is de dood het centrale probleem waarvoor de mens zich geplaatst ziet. Hij zal proberen de dood te overwinnen, ondanks de wetenschap dat hem dit nooit zal lukken. Er zijn een aantal manieren om de dood te bestrijden. Men kan proberen de tijd te beheersen. Wie de tijd stil kan zetten stopt het voortschrijden naar de dood. In Mulisch' werk komen veel situaties voor die op het stilzetten van de tijd wijzen. Als motief doet het zich vaak voor als ‘verstening’, waardoor iets of iemand ‘eeuwig’ blijft bestaan. Een andere manier om de overwinning op de dood te behalen treft men aan in de gedachte van cirkelvormig verlopende tijd. De mens streeft ernaar terug te keren in de tijd en het verleden als het ware ‘over te doen’, als de klok: op een uurwerk verloopt weliswaar tijd, maar telkens wordt weer hetzelfde traject afgelegd, zonder dat er ooit een eind aan komt. Het motief van de terugkeer in de tijd komt heel vaak voor in Mulisch' werk en wordt vaak gecombineerd met ‘klok’, ‘horloge’ of ‘uurwerk’. Een uurwerk geeft bovendien het idee dat men de tijd kan beheersen, kan vastleggen.
Het stilzetten van de tijd en het terugkeren naar het begin zijn de magische elementen in Mulisch' filosofie. Daar komt nog een derde aspect bij: het schrijven als magie. Wat in de werkelijkheid niet mogelijk is - dood en tijd beheersen - kan een schrijver in zijn werk volbrengen. De schrijver is een magiër die naar believen over dood en tijd binnen zijn verbeeldingswereld regeert. Hij heerst als een god over de wereld van het verhaal. Hij schept deze wereld, hij kan de tijd naar zijn hand zetten, hij creëert de personages en hij kan er mee doen wat hij wil. Wat geweest is, kan hij opnieuw tot leven wekken, niet voor even, niet alleen in gedachten, maar voor de duur van het boek en zo levensecht als hij zelf wil. De wereld die hij heeft geboekstaafd blijft ook altijd bestaan: zelfs als niemand het werk meer leest, staat het in stoffige kasten op vergeeld papier te wachten op een lezer die de personen weer tot leven kan wekken.
De schrijver zelf kan zich zo onsterfelijk maken. Hij kan voort blijven leven, als hij er al lang niet meer is. Dat is dan ook de reden dat Mulisch veel gebeurtenissen uit zijn eigen leven in zijn werk vervlecht, niet op verslagge- | |
| |
vende manier, maar heel subtiel, heel onnadrukkelijk ingewoven in de fictieve wereld van het verhaal. Het schrijven is zelf als het ware het stopzetten van de tijd. Het eenmaal gemaakte verhaal ligt vast, verandert niet meer onder invloed van de tijd. Ook in dat opzicht is de schrijver een magiër: hij kan de tijd letterlijk stopzetten.
Bovendien is de schrijver een magiër in zijn functie van boodschapper. Zoals een priester d.m.v. het woord de mens met God in verbinding brengt, zo vervult de schrijver met zijn woord de rol van tussenpersoon. Hij laat zien wat volgens hem het centrale menselijke probleem is, namelijk dood en tijd, en toont dat het menselijk handelen door dat probleem bepaald wordt. Dit veronderstelt wel dat het woord krachten heeft, zoals eens bij de Egyptische god Thoth, de griffier bij het dodengericht van Osiris (de heerser van de onderwereld) én uitvinder van het eerste schrift, de hiëroglyfen. Deze verwijzingen komt men inderdaad regelmatig tegen.
Het verband tussen schrijven en magie is niet ongebruikelijk. In het werk van Gerrit Achterberg, die in de magische krachten van het gedicht gelooft om zijn gestorven geliefde opnieuw tot leven te wekken, komt men het regelmatig tegen. De poëzie van Mulisch wordt ook wel eens met die van Achterberg vergeleken, en zoals uit het voorgaande blijkt, niet ten onrechte.
| |
2.
Met magie betreffende leven en dood raken we snel op het gebied van de mythen. In deze verhalen liggen eveneens de strevingen en de problemen van de mens in universele zin vast. Het is niet verwonderlijk dat veel mythen zich op de een of andere wijze bezighouden met het probleem van het leven na de dood of met de (on)sterfelijkheid. Het ligt, gezien Mulisch' thematiek, voor de hand dat deze mythen een grote rol spelen in zijn werk.
In vrijwel elk boek vindt men echo's van de Oedipusmythe. In deze Griekse mythe wordt verhaald hoe Oedipus zonder het te weten zijn vader Laïos doodde en met zijn moeder lokaste trouwde. Deze geschiedenis is door Freud gebruikt om een bekend psychisch mechanisme te illustreren. Hij legt het verhaal als volgt uit: het toont de erotisch gerichte affecties en verlangens jegens de moederfiguur, gepaard gaande met rivaliteit, jaloezie en andere negatieve impulsen jegens de vader. Mulisch komt echter met een eigen interpretatie: hij bekijkt het teruggaan naar de moeder en het innemen van de plaats van de vader vanuit het gezichtspunt van tijd. Oedipus overwint door dit teruggaan de voortschrijdende tijd. Daarmee plaatst Mulisch de mythe binnen zijn thematiek van dood en tijd. Oedipus' handelen is erop gericht de tijd (en de dood) te overwinnen: door het innemen van de plaats van de vader kan hij zichzelf opnieuw verwekken. De tijd verloopt dan niet meer lineair maar als een cirkel: het leven begint steeds weer opnieuw. Zo is het ook begrijpelijk dat Mulisch in het toneelstuk Oidipous Oidipous (1972) Oedipus de klok laat uitvinden.
Het idee van zichzelf ‘overdoen’ houdt ook verband met het begrip ‘opstanding’, met de terugkeer uit de dood. Net zoals het terugkeren naar de moeder betekent dat de tijd cirkelvormig verloopt, zo maakt de tijd een cirkelbeweging als de mens uit de dood kan terugkeren.
Die cirkelvormig verlopende tijd en de Oedipus-mythe zijn ook zichtbaar in Mulisch' jongste roman De pupil. De 18-jarige hoofdpersoon, een beginnend schrijver, komt in contact met de 88-jarige mevrouw Sasserath, weduwe van de uitvinder van de veiligheidsspeld. Langzamerhand ontstaat er tussen hen een vreemde relatie, die zowel lijkt op de moeder-zoon-verhouding, als op de verhouding tussen twee geliefden: precies waar het in de Oedipus-mythe om gaat. De cirkelvormige tijd zit verborgen in het beeld van de veilig- | |
| |
heidsspeld (dat trouwens ook een symbool voor de kunst is). Dit krijgt nog concreter vorm in de kabelbaan die mevrouw Sasserath heeft laten bouwen. De kabelbaan is in wezen qua vorm een gigantische veiligheidsspeld: als de beide hoofdpersonen een tocht maken in de stoeltjeslift, maken zij a.h.w. een reis door de tijd; de beginnende schrijver ontmoet dan al in de tegemoetkomende stoeltjes zijn toekomstige romanpersonages. Deze vreemde gebeurtenis is verklaarbaar uit Mulisch' opvatting dat de schrijver a.h.w. ‘invult’: ‘Het papier schrijft’ (Voer voor psychologen, p. 79). Het motto van De pupil wijst ook naar die opvatting: ‘De grootste kunstenaar kan niets verzinnen/dat niet vooraf al in de steen bestaat...’ (uit een sonnet van Michelangelo).
De mythe waarin de terugkeer uit de dood een rol speelt, is het verhaal van Orpheus en Eurydike. Als Eurydike gestorven is, probeert Orpheus haar terug te halen uit het dodenrijk. Aanvankelijk lijkt dit te lukken, maar tenslotte moet Eurydike toch naar de onderwereld terugkeren omdat Orpheus op het laatste moment het verbod van de goden in de wind sloeg: hij kijkt namelijk om naar zijn geliefde. De Orpheus-mythe speelt een belangrijke rol in de roman Twee vrouwen (1975). De hoofdpersoon Laura gaat op tragische wijze ten onder omdat zij de tijd cirkelvormig opvat. Zij stelt haar menselijke waarheid omtrent de tijd tegenover de goddelijke waarheid (het oneindig voortschrijden van de tijd) en daarmee ligt aan deze roman het grondpatroon van de Griekse tragedie ten grondslag, waar dezelfde tegenstelling centraal staat. Laura wordt daarmee een zelfde soort tragische held(in) als Oedipus en Orpheus die ook hun waarheden stelden tegenover die van de goden.
Hoezeer de Orpheus-mythe de kern van Mulisch' poëtica raakt, blijkt uit het betoog dat hij onlangs heeft gepubliceerd onder de titel Grondslagen van de mythologie van het schrijverschap (De Gids, januari 1987). Het is te beschouwen als een aanvulling op de poëticale uitspraken in Voer voor psychologen. Hij legt nu een direct verband tussen de Orpheusmythe en ‘zijn’ thematiek van de dood en de tijd: ‘Wat houdt deze mythe in? De omzetting van het tijdelijke in het ruimtelijke, - dat wil zeggen: het wonderbaarlijke en onmogelijke, de overwinning op de dood, op de tijd zelf dus, zoals die ook met het geschrevene plaatsvindt. Daarom is Orpheus van ouds ons aller schutspatroon’ (p. 6).
| |
3.
Het werk van Mulisch is door de filosofie die er achter schuilgaat, niet eenvoudig. Het overwinnen van dood en tijd is in wezen een onvoorstelbaar, een niet in te denken verschijnsel. De dood is voor de mens een raadsel waarop hij geen antwoord weet. Mulisch omcirkelt als het ware dit menselijk raadsel. Hij beziet het van alle kanten, legt vast hoe mensen omgaan met de dood en laat zien hoe zij de dood proberen te verschalken. Maar een echte oplossing blijft onmogelijk, althans in de ons omringende werkelijkheid. In de literatuur gelden - voor de duur van het verhaal - echter andere wetten en wie gelooft in de magische krachten van het woord, acht het mogelijk in de wereld van de verbeelding de chronologische tijd te doorbreken. In De gezochte spiegel (1983) vindt men dit heel expliciet. De hoofdpersoon Alex Zwart, schrijver van professie, zit brieven van middelbare scholieren te beantwoorden. Dan stuit hij op de vraag van een leerling naar de betekenis van schrijven: ‘Hij dacht er even over na, maar het antwoord dat hem te binnen schoot schreef hij niet aan de vrager maar in het zwarte notitieboekje dat hij altijd bij zich droeg: Schrijven is zoiets als de tijd overwinnen door de klok stil te zetten’ (p. 33, curs. R.K.). De hoofdpersonen in Mulisch' werk zijn steeds bezig met het verleden. Zij proberen te achterhalen wat zich nu precies afgespeeld heeft; soms willen zij het
| |
| |
verleden over doen. Norman Corinth uit Het stenen bruidsbed (1959) keert vele jaren later naar Dresden terug om met zichzelf in het reine te komen over zijn optreden als piloot in de laatste oorlogsdagen. Anton Steenwijk in De aanslag (1982) blijft een leven lang zoeken naar de ware toedracht van de gebeurtenissen op de bewuste januari-avond in 1945. In Hoogste tijd (1985) krijgt Uli Bouwmeester de kans zijn mislukte kunstenaarsleven nog een keer glans te geven door een hoofdrol te spelen in de traditie van zijn bekende familie. In Twee vrouwen (1975) overziet Laura haar liefdesavontuur met Sylvia in terugblik om te achterhalen wat er nu precies is misgegaan.
In De pupil keert een oudere schrijver terug naar het begin van zijn schrijverschap.
| |
4.
Het raadsel van de dood heeft de mens in alle tijden en in alle culturen beziggehouden. Het bestaan van de godsdiensten en de mythische verhalen uit de Oudheid illustreert dat. De verhalen geven allerlei mogelijke verklaringen en oplossingen van het geheim. Het is veelbetekenend dat Mulisch in zijn werk vaak verwijzingen gebruikt naar de beschrijvingen van de doodsproblematiek zoals we die kennen uit de klassieke Griekse en Egyptische mythen. Het hele gedachtencomplex rond de onderwereld met zijn afdaling in een grot, de wachter, het oversteken van de rivier, de goden en de schimmen die er rondwaren, we vinden het allemaal - maar natuurlijk in verholen vorm - bij Mulisch terug.
De klassieke mythen hadden onder meer tot doel de mens verklaringen te geven voor onbekende en onbegrijpelijke zaken. Zo geeft het verhaal waarin de gestorven mens als schim afdaalt in de onderwereld een antwoord op de vraag wat er na de dood gebeurt.
Mulisch heeft niet de pretentie de lezer oplossingen te bieden. Hij wil het raadsel, of geheim, alleen laten zien, alleen vastleggen: ‘Ik probeer uitdrukking te geven aan de wereld zoals die werkelijk in mekaar zit. En die zit vol dubbele bodems, vol verwarring. Er zijn mensen die vinden dat de literatuur die verwarring moet wegnemen, zodat je de illusie krijgt, dat de wereld doorzichtig is. Die opvatting deel ik niet. Al die verwarrende en onbegrijpelijke dingen horen in een boek’ (De Nieuwe Linie, jg. 28, nr. 29, p. 1). En: ‘Kunst maakt het heldere geheim zichtbaar’ (Voer voor pyschologen, p. 86). Sommigen ergeren zich aan die dubbele bodems, aan die diepzinnigheden, maar het maakt een onverbrekelijk deel uit van Mulisch' poëtica. Geen oplossingen, maar subtiele, dubbelzinnige aanduidingen: ‘Het beste is, het raadsel te vergroten’, zoals hij zelf zegt in Voer voor psychologen (p. 87).
In De pupil lijkt het er even op dat er een onthulling gedaan wordt. Wat er met mevrouw Sasserath gebeurt, blijft echter letterlijk in nevelen gehuld. Het geheim wordt opnieuw getoond, maar niet opgelost.
Hier kan men uit afleiden dat Mulisch' schrijverschap niet aansluit bij de realistische traditie die in Nederland zo geliefd is. In plaats van de werkelijkheid in een roman of verhaal te beschrijven, tracht hij juist dat wat onzichtbaar is, zichtbaar te maken: de nietwaarneembare motieven van het menselijk handelen. In zijn autobiografie Mijn getijdenboek zegt hij weliswaar dat hij ‘van meet af aan de behoefte heeft gehad, mijn leven ook zonder veel omwegen als mijn leven op papier te zetten’ (p. 100), maar dit moet men beslist niet opvatten als een aanpak à la Boudewijn Bi ch. ‘Bovendien wil ik, dat mijn leven buiten zijn oevers treedt en een eigen leven gaat leiden’ (pp. 100-102). En: ‘Daarom ook zie ik mijzelf staan in een traditie, die niet zo zeer ergens binnen de samenleving haar taak heeft, maar met de rug er naar toe: aan de grens... om zo te zeggen’ (p. 112). De elementen uit zijn eigen leven liggen tamelijk verscholen in
| |
| |
zijn werken. De teckel in Hoogste tijd verwijst naar de hond uit zijn kinderjaren, Schloempie. Ook zijn toneelervaringen uit 1947 heeft hij in deze roman verwerkt. De belangstelling voor de sterrenhemel die Anton Steenwijk laat blijken, gaat terug op Mulisch' eigen interesses. In Twee vrouwen bezoeken Laura en Sylvia het toneelstuk Orfeus' vriend waarvoor Mulisch' Oidipous Oidipous model stond.
| |
5.
De personen in Mulisch' werk zijn nooit ‘karakters’ zoals in psychologische romans. Zij zijn spelers die een rol vervullen tegen de achtergrond van de diepere bedoeling van het verhaal. Mulisch duidt zijn personen zelf aan met ‘maskers’, een veelbetekenende term (in De toekomst van gisteren, p. 218). Men kan ook zeggen symbolen.
Op de symboliek ga ik hier nader in omdat het een belangrijk onderdeel is van zijn werk. In zekere zin kan men Mulisch een symbolist noemen. Ook in de romans die op het eerste gezicht vrij realistisch aandoen, zoals Twee vrouwen, De aanslag of Hoogste tijd, stelt men bij nader toezien vast dat het uiteindelijk niet om de vertelde gebeurtenissen gaat. Steeds schuilt er achter de vertelling een diepere bedoeling. Het gaat altijd om de boodschap die ‘achter’ of ‘onder’ het verhaal ligt. Hij zegt het zelf zo: ‘De kwaliteit van een roman schuilt nooit in het navertelbare verhaal, maar in het onnavertelbare, dat met het verhaal gedaan is’ (De toekomst van gisteren, p. 170). Daarom houdt hij van verhalen met meerdere lagen, maar daaroverheen moet wel een eenduidige helderheid zitten. Vrijwel al zijn boeken zijn zo gestructureerd.
De constructie van De pupil ziet er ook weer zo uit. Het oppervlakteverhaal is daar zelfs een beetje mager, vergeleken met de rijkdom van de dieptestructuur.
Om de werkelijke bedoeling, dat is: zijn mythische filosofie, duidelijk te maken, gebruikt hij tekens, symbolen. Een symbolist hanteert het volgende uitgangspunt: achter de dingen om ons heen, achter de werkelijkheid, bevindt zich een andere, onzichtbare werkelijkheid die belangrijker is dan de zichtbare. Het is de wereld van de ideeën, van de religieuze gedachten, van het leven na de dood of van een mythisch-filosofisch gedachtencomplex, zoals bij Mulisch. In de dingen om ons heen weerspiegelt zich die onzichtbare werkelijkheid. Deze tastbare zaken moeten we opopvatten als symbolen. Een symbool bestaat uit een zichtbaar en een onzichtbaar deel. Het zichtbare verwijst naar het onzichtbare. Bij symbolistische schrijvers en verwante schrijvers, zoals Mulisch, verwijzen de verhaalgebeurtenissen naar een diepere betekenis die te achterhalen valt als de lezer het verhaal niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk opvat. Hij moet door het oppervlakteverhaal heen kijken naar de diepere laag. Soms gebruikt een schrijver algemeen bekende symbolen, maar ook heel vaak zelfontworpen beelden. Dit laatste maakt het werk moeilijker toegankelijk. Dit probleem zien we bij Mulisch ook. Over het algemeen heeft symbolische literatuur terecht de naam duister en moeilijk te zijn. Dit soort literatuur vraagt in ieder geval nogal wat inspanning, alert lezen (‘er staat niet wat er staat’, althans niet letterlijk) en kennis van traditionele symboliek.
In Twee vrouwen en Hoogste tijd verwijst Mulisch een aantal keren expliciet naar de historische stroming van het symbolisme (± 1885- ± 1910). In de eerste roman noemt hij de voorman Gustave Moreau (met zijn schilderij De dans van Salomé), de schrijver Huysmans en Oscar Wilde (pp. 140-141). In Hoogste tijd moet Uli Bouwmeester de rol van Pierre de Vries spelen, ‘een vrij decadente grand-seigneur, die de symbolisten leest... Mallarmé, Huysmans, Villiers de l'Isle-Adam, Maeterlinck’ (p. 80). Het zijn vrij rechtstreekse uitnodigingen aan de lezer in ieder
| |
| |
geval met de mogelijkheid rekening te houden dat men de personen en gebeurtenissen symbolisch op kan vatten. In verband met Twee vrouwen bestaat er nog een curieus feit. Er bevindt zich in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van België te Brussel een schilderij van de symbolist Fernand Khnopff, getiteld Wit, zwart en goud (1901). Er staan in een gelig licht twee vrouwen op afgebeeld, één totaal wit beeld van een hoofd en op de achtergrond een geheimzinnig gesluierde zwarte vrouwelijke gedaante. Het witte beeld heeft een zwarte achtergrond, de donkere verschijning steekt af tegen een wit decor. Ook in Twee vrouwen spelen de kleuren wit en zwart, tegen contrasterende achtergronden een grote rol. Mogelijk heeft dit schilderij Mulisch (mede)geïnspireerd bij of tot het schrijven van de roman.
| |
6.
Mulisch gebruikt veel symboliek uit de mythen over dood en opstanding bij de Grieken en Egyptenaren. Veel verwijzingen, zoals gezegd, naar de onderwereld en alles wat daarmee in verband staat. Veel symboliek komt ook uit de mythe van Oedipus. Steeds komen in Mulisch' werk situaties voor waarin de verhouding tot de vader en de moeder belangrijk is, vaak herkent men in de relaties de oedipale driehoek (kind-vader-moeder). Voorts symboliek in verband met het geheim van leven en dood (ook in relatie tot de Orpheusmythe), seksualiteit en schuld (Anton Steenwijk in De aanslag, Laura in Twee vrouwen).
Hij gebruikt een scala van symbolen voor tijd en zaken die met tijd in verband staan. Horloge, uurwerk, klok, draaien van de aarde, beweging van de zon, cirkel- en eivormige voorwerpen (voor cirkelvormig tijdsverloop, voor het ‘overdoen’ van tijd of voor het terugkeren in de tijd), verstening (voor het stilstaan van tijd, voor eeuwigheid), bepaaldedieren als hagedissen, leguanen e.d. (voor eeuwigheid).
De verwijzingen naar en de symbolen uit de antieke cultuur zijn ontelbaar. Enkele voorbeelden: het ei (voor levensmysterie, opstanding en onsterfelijkheid), licht en wit (voor leven, heilig, schim uit de onderwereld), donker en zwart (voor dood, kwaad, onderwereld), scarabee (voor opstanding), obscure ruimtes (voor onderwereld), icoon (voor afbeelding van een heilige persoon en de heilige persoon zelf), krokodil (voor de wachter van de onderwereld), dubbele lus (voor oneindig voortschrijdende tijd). Daarnaast letterlijke verwijzingen naar de oudheid. In Hoogste tijd bijvoorbeeld heet het restaurant waar Uli met zijn ‘vriendin’ dineert Osiris (de heerser van de onderwereld in de Egyptische mythologie). In Twee vrouwen bezoeken de lesbische vrouwen het toneelstuk Orfeus' vriend. In De aanslag vertaalt Anton Homerus. In De pupil wordt de mysterieuze verdwijning van mevrouw Sasserath expliciet in verband gebracht met de even plotselinge verdwijning van de oude, blinde Oedipus.
| |
7.
Behalve met het symbolisme heeft Mulisch' werk ook raakvlakken met het maniërisme. Een kunstenaar die volgens deze opvatting te werk gaat, ervaart de wereld niet als een harmonieus, doorzichtig geheel, maar integendeel als een duister en kwellend raadsel. Kunst wordt gezien als middel om het raadsel te doorgronden, of op zijn minst zichtbaar te maken. We zijn deze houding ook in het werk van Mulisch tegengekomen. De voedingsbodem van het maniërisme wordt gevormd door allerlei voor-christelijke, mythische ideeën, die constant, maar min of meer verborgen, aanwezig zijn geweest in onze christelijke cultuur. De oorsprong ligt in de oude beschavingen van Egypte en Griekenland. We hebben intussen
| |
| |
geconstateerd dat veel symbolen, verwijzingen en motieven bij Mulisch gebaseerd zijn op dat culturele erfgoed.
In al de genoemde ‘Grondslagen’ zet Mulisch uiteen, dat hij beïnvloed is door het beeld van de renaissance-cultuur van Francis A. Yates: zoals Nietzsche de ‘andere’ kant van de Helleense cultuur liet zien (de nachtelijk-dionysische), toonde zij de ‘magisch-occulte traditie van het hermetisme’ voor de humanistische renaissance-cultuur aan. Beide cultuurbeelden, zowel dat van Nietzsche als dat van Yates, hebben grote invloed op Mulisch uitgeoefend.
Ik zou hier met name op een filosofischgodsdienstige richting willen wijzen die in Griekenland bestaan heeft, het orfisme. Zoals de naam al aangeeft, staat deze richting in verband met Orpheus. Het orfisme kent een vrij uitgebreide gedachtenwereld over het ontstaan van het heelal, de schepping en een visie op de mens. In het scheppingsverhaal staat de tijd centraal, waaruit Chaos (het oneindige) en Aither (het eindige) voortkwamen. Chaos werd omgeven door Nacht, die het beschermende omhulsel vormde waaronder door de creatieve activiteiten van Aither de kosmische stof langzaam geordend werd. Deze nam tenslotte de vorm van een gigantisch ei aan, waarvan Nacht de schil vormde. In het centrum van dit ei werd het eerste wezen geboren, Phanes, ook Eros genoemd, het Licht. De mensvisie vertelt dat mens ontstaan is uit het verbrandingsroet van de Titanen, die door Zeus waren verpulverd, omdat zij de nog jonge Dionysus hadden verscheurd. Doordat Athena Dionysus' hart gered had, kon hij opnieuw geboren worden en werd zo het symbool voor eeuwigdurend levend. De mens kon bevrijd worden, net als Dionysus door een kringloop van wedergeboorten door te maken. Dan wordt hij, gelouterd, tot het Elysium toegelaten.
Deze ideeën vindt men als een soort onderstroom bij veel denkers en klassieke auteurs terug. Ook Mulisch is er door beïnvloed. We treffen veelvuldig het ei aan als symbool voor kosmisch levensbeginsel en het wordt vaak met de kringloopgedachte van de tijd in verband gebracht. Ook Mulisch' opvatting over de magische aspecten van het schrijverschap vinden we in het orfisme terug. Tijdens geheime bijeenkomsten voerde men een mysterie-spel op, een symbolische handeling, waarin de dood en de opstanding van de godheid uitgebeeld werden. De ingewijde (letterlijk mystes) die het aanschouwen mocht, kreeg zelf ook deel aan de opstandingskracht en zou na de dood herboren worden. Ook Mulisch' werk heeft trekken van zo'n symbolische handeling: door middel van het magische woord kan de klok stil gezet worden, kan de tijd ‘overgedaan’ worden, zoals we gezien hebben.
| |
8.
Een ander kenmerk van Mulisch' werk is het samenvoegen van elementen uit zeer uiteenlopende gebieden. We hebben al aandacht besteed aan zijn belangstelling voor de klassieke oudheid. Dat is slechts één gebied; in werkelijkheid gaat het om een smeltkroes van terreinen: algemene geschiedenis, alchemie (de kunst van het veranderen van gewone metalen in zilver en goud; deze invloed moet men vooral symbolisch opvatten), filosofie, psychologie (ideeën van Freud en Jung), kunstgeschiedenis, literatuurgeschiedenis (waaronder symbolisme).
Op geraffineerde wijze worden elementen uit deze terreinen met elkaar vervlochten en geplaatst binnen de kernthematiek van leven en dood. Mulisch verstaat als geen ander de kunst van het combineren. Als een Middeleeuwse alchemist voegt hij de meest uiteenlopende stoffen bij elkaar in de hoop de oplossing van het raadsel te vinden. De alchemist zocht het pro- | |
| |
jectiepoeder, de zogenaamde Steen der Wijzen, om gewone metalen om te kunnen vormen tot goud of zilver. Ook zocht hij wel naar het levenselixir, een vloeistof die de mens onsterfelijk kon maken. Dat zag hij als zijn grote taak, zijn Magnum Opus. Mulisch zoekt de ideale combinatie van cultuur-historische motieven om zijn Magnus Opus te verwezenlijken, zijn levenselixir te vervaardigen: het werk waarin het voornaamste menselijke probleem, de dood, ontsluierd wordt.
Dit alles maakt het lezen van Mulisch' werk tot een inspannende bezigheid. De lezer moet er voortdurend op bedacht zijn dat het verhaal een ingenieuze inkleding is van een dieper liggende filosofie. Hij moet symbolen herkennen. Hij moet de werkelijke bedoeling vaststellen. Hij moet verbanden leggen tussen zeer verschillende elementen en herhalingen, vergelijkingen en spiegelingen herkennen. De inspanning wordt echter beloond: het zien van de complexe structuur geeft intellectuele genoegdoening. Zo is de titel De pupil veelbetekend voor wie thuis is in Mulisch' verbeeldingswereld. Blijkens een passage in Voer voor psychologen staan de alchemie en de pupil in direct verband: ‘“Dat deel van het land Egypte, dat de zwartste bodem bezit, noemen zij, evenals de pupil van het oog: chèmia...” ...de arabieren zetten er hun lidwoord voor en importeerden het aldus ontstane alchymia’ (p. 148).
| |
9.
Een roman of verhaal van Mulisch is altijd bijzonder hecht gestructureerd: alles hangt met alles samen, hoewel die samenhang niet altijd via de weg van de logica verloopt. Vaak zijn de verbanden intuïtief of associatief. Ogenschijnlijk onbelangrijke details blijken bij nader toezien een belangrijke functie in het geheel te spelen. Zo vervullen in de roman Twee vrouwen zulke ogenschijnlijk oppervlakkige zaken als de kleding of de sieraden die de hoofdpersonen dragen (wit, zwart, broches met uil en scarabee), een voorname rol bij de interpretatie. Het getal 8 speelt een grote rol in Mulisch' thematiek. Een liggende acht is de wiskundige figuur voor ‘oneindig’. De leeftijden van de hoofdpersonen in De pupil zijn niet toevallig 18 en 88 (zie ook Voer voor psychologen, p. 183). Men moet altijd op de lagenstructuur verdacht zijn: het heldere oppervlakteverhaal verbergt een symbolischfilosofische dieptestructuur. In de dieptevertelling liggen de feiten lang niet altijd netjes op een rijtje; een hoeveelheid verwijzingen, symbolen, spiegelingen moet de lezer tot een samenhangend beeld smeden dat vaak veel hiaten bevat, maar altijd verwijst naar het probleem van dood en tijd. Naar aanleiding van De verteller (1970) merkte Mulisch-kenner J.H. Donner eens op: ‘Tussen oppervlaktevertelling en de dieptevertelling liggen de fragmenten die de eigenlijke substantie van de roman uitmaken’ (Jacht op de inktvis, p. 36). Men zou voor heel het werk van Mulisch kunnen zeggen dat de essentie van wat hij te vertellen heeft zich bevindt tussen oppervlakteverhaal en dieptestructuur. Het staat er niet letterlijk, het wordt slechts gesuggereerd.
Het komt op het talent van de lezer aan al deze toespelingen te herkennen. Mulisch hecht grote waarde aan de activiteiten van de lezer: ‘Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben (...) De schrijver levert de tekst - maar een artistiek werkstuk wordt het pas door het talent van de lezer’ (Voer voor psychologen, p. 75). Lezers zullen nog wel eens met verschillende interpretaties voor de dag komen, vooral wanneer er, zoals bij Mulisch' werk, zoveel en zulke complexe verbanden en motieven meespelen. Dit acht Mulisch geen probleem, integendeel. Werken die op meerdere manieren uit te leggen zijn, behoren juist om die reden tot de meesterwerken: ‘...over de Divina Commedia zijn duizend verschillende interpretaties
| |
| |
geschreven. Wil dat zeggen dat er misschien één goede bij is en tenminste 999 foute? Nee; het wil zeggen dat de Divina Commedia een meesterwerk is’ (Soep lepelen met een vork, p. 24).
| |
10.
In sommige opzichten heeft het werk van Mulisch iets weg van een cryptogram: een duistere mededeling die door de lezer ‘vertaald’, ‘omgezet’ moet worden in de werkelijke bedoeling. Bij het achterhalen ervan moet men goed Mulisch' opvatting over schrijven en de uitwerking in zijn literaire praktijk in het oog houden. Donner heeft daar de volgende verhelderende uitspraak over gedaan: ‘Deze wijze van schrijven, waar het vertellen zijn verslaggevende functie verloren heeft, waar het niet vertelde - dat wat niet verteld wordt en ook niet verteld kan worden - voortdurend door het vertelde heen gebeurt, doet een enorm beroep op de fantasie en het begrip van de lezer. Hij moet aanvullen, invullen. Hij moet eerder zien dan luisteren, eerder vinden dan denken’ (Mulisch, naar ik veronderstel, pp. 20-21). Het is nuttig dat we ons dit steeds realiseren bij het leggen van verbanden in zijn werk. Hiermee hangt de rol van de paradox in Mulisch' werk samen. Op p. 101 van De pupil staat de aankomende schrijver boven aan de Vesuvius en kijkt de krater in: ‘Oog in oog met dat monsterachtige gat... waar de zon in scheen en toch niet in scheen, als in een pupil, dacht ik vertwijfeld aan mijn weldoenster’ (curs. van R.K.). Formuleringen als de gecursiveerde komen niet alleen meermalen voor in deze novelle, ze zijn ook van toepassing op het hele oeuvre. Zo kan men bijvoorbeeld zeggen dat Twee vrouwen wel én niet over een lesbische liefdesrelatie gaat, dat Hoogste tijd wel én niet een roman over het toneel is of dat De pupil wel én niet over de lotgevallen van een beginnend schrijver gaat. De romans gaan nl. ook over iets anders: de dieptestructuur laat andere interpretaties toe. Deze paradoxale raadselachtigheid vormt een essentieel onderdeel van Multisch' oeuvre.
De kritiek heeft altijd zeer wisselend gereageerd op Mulisch' werk. Er zijn een aantal critici die zich storen aan de vele dubbele bodems in zijn werk. Ook zijn thematiek wordt wel eens ‘intellectualistisch geklets’ genoemd. Vaak hebben die negatieve reacties te maken met de moeilijke toegankelijkheid van zijn werk, vooral de vroegere boeken (zoals De verteller, Het zwarte licht). Na 1975, toen Twee vrouwen verscheen, is er meer waardering voor zijn werk gekomen. Door de voornaamste critici werd de roman juichend onthaald (met name door Aad Nuis en Kees Fens, in mindere mate door Carel Peeters). De aanslag heeft de meeste kritiek doen verstommen en Hoogste tijd is dan ook vrijwel overal lovend besproken. Ondanks het sterk symbolische karakter van het werk, kreeg De pupil overal zeer gunstige recensies. Op het moment wordt Mulisch als één van Nederlands meest vooraanstaande schrijvers beschouwd, ook al doordat Hermans, Reve en Wolkers de laatste jaren geen werkelijk belangrijke boeken meer gepubliceerd hebben.
|
|