Ons Erfdeel. Jaargang 30
(1987)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 606]
| |
plaatsen; Den Haag heeft dan de beschikking over twee nieuwe theaters. Maar in 1988 zal het festival zeker een bescheider opzet krijgen, want dit jaar dreef het festival voor een belangrijk deel op de inkomsten middels de positie van Amsterdam als culturele hoofdstad van Europa (met onder meer een Westduitse bijdrage van twee miljoen D-mark). Nog wat cijfers: een tekort van 1,5 miljoen gulden zal in vijf jaar moeten worden ingelopen, de recette bedroeg 1,2 miljoen gulden (evenveel als het Ministerie van WVC bijdraagt en ook de sponsors opbrachten). Tachtigduizend bezoekers, waaronder vijf maal koningin Beatrix en 70 journalisten buiten Nederland bewezen, dat de belangstelling voor het festival groeiende is; verleden jaar trok het vijfenzestigduizend bezoekers. Die verbreding streeft directeur Ad 's-Gravesande bewust na, ruimte voor experimenten is er minder. Het bewijs werd geleverd door een aanbod van de Slagwerkgroep Den Haag om een uitwerking van de Prélude uit Ives' onvoltooide Universe Symphony uit te voeren, een zeer geslaagd experiment dat één dag voor de opening van het festival tot klinken kwam! Twintig onafhankelijke tempolagen worden gecombineerd om regelmatig in fase te geraken, - door middel van een dirigeercomputer bleek dit wel degelijk uitvoerbaar. Gezien het thema ‘Amerikaanse muziek’ zou zo'n bijdrage voor de hand hebben gelegen en het staat wel vast dat 's-Gravesandes voorganger Frans de Ruiter dit ‘risico’ had genomen... Was het trefwoord ‘experiment’ vervangen door ‘kwaliteit’, er vielen toch wel degelijk enkele opmerkelijke manifestaties te signaleren. In het geval van de Amerikaanse, naar Mexico geëmigreerde pianola-componist Conlon Nancarrow - een ontdekking van John Cage - mocht zelfs van grensverleggend worden gesproken. Nancarrow leidde een kleurrijk leven als jazztrompettist, vocht in de Spaanse Burgeroorlog tegen Franco en zag de uitvoering van zijn werk steevast mislukken vanwege de exorbitante eisen aan ritmiek: dezelfde problematiek als in Ives' Universe Symphony, waar al die verschillende tempi de cycli van de planeten representeren. Nancarrows muziek weerspiegelt echter puur speelplezier in de meest abstracte zin. Hij wordt vooral gefascineerd door de duizelingwekkende snelheden waarmee de hamers de snaren van de pianola beroffelen. Die hamers zijn speciaal bewerkt: hout met staal en vilt met leer. Want, zoals hij tot uitersten komt in zijn Studies wat betreft tempo-gelaagdheden, zo is hij óók een snelheidsmaniak. Uiteraard is het synchronisatieprobleem in dergelijke muziek voor ‘levende’ pianisten onmogelijk op te lossen, niemand kan vier tempi tegelijk uitvoeren, laat staan daarbinnen nog vertragingen en versnellingen uitvoeren en vandaar dat de componist er toe kwam om zijn studies dan maar zelf op een halfautomatisch apparaat te ponsen. De bewerkingen die Yvar Mikhashoff van een aantal studies had vervaardigd, vond ik didactisch sterk. In Study no. 16 speelt het hout de eerste sectie en het koper - in een andere maatsoort - de tweede, waarna Nancarrow de metra combineert, wat in de heterogene instrumentatie opeens uitstekend was te volgen. Uiteraard veel beter dan op de kleurloze pianola. En daarmee ben ik aan de beperking van Nancarrows typisch Amerikaanse experiment belandt: het gemis aan timbre maakt de stukken op den duur toch te éénvormig. Hoogtepunt in de Hongaarse bijdrage van dit festival (in het kader van een groots opgezette culturele uitwisseling) betekende de kennismaking met een deel van het kleine, maar uiterst zorgvuldig ‘bijgeslepen’ kamermuziekoeuvre dat Gyórgy Kurtág op zijn naam bracht. Kurtág is de antipode van Nancarrow: alles is gericht op expressie, op kleur, op psychologische verdieping. Hij schrijft uitslui- | |
[pagina 607]
| |
tend miniaturen, fragmenten. Buitengewoon typerend is opus 24: de Kafka-Fragmente voor sopraan en viool naar Kafka's dagboeken en brieven. Nummer zes uit het derde deel luidt: Der begrenzte Kreis ist rein: zeven lettergrepen voor een melodie van zeven in zichzelf besloten noten: toch een heel universum oproepend! Kurtágs muziek behoort zonder twijfel tot het meest geconcentreerde dat de avantgarde in Oost-Europa ons heeft te bieden. Wat het Gala van de Nederlandse Muziek betrof - in het kader van de veertigste verjaardag van de Stichting Donemus - hier was weer van verfijning weinig te merken. De stoelen waren uit de Grote Zaal van het Concertgebouw gesloopt en dat leidde er toe dat werken van Ketting, Schat en Keuris in één grote galmsaus voorbijdenderden, in de sfeer van een popconcert. Bleven over de bijdrage van Leonard Bernstein bij het Concertgebouworkest en enige operavoorstellingen. Bernstein liet Schuberts Vijfde symfonie heel licht klinken, in enkelvoudige houtblazersbezetting, met de twee middendelen opvallend langzaam, zodat de tegenstelling tussen het andante en het menuet veel minder groot uitviel. Daarentegen zocht hij die contrasten juist in sterke mate in Mahlers wat verbrokkelde Vierde symfonie: daar klonken de middendelen respectievelijk zeer langzaam en vrij vlot. Het orkest had in het laatste deel onnatuurlijk zacht de sopraansolo te begeleiden, die ditmaal door de 14-jarige jongenssopraan Helmut Wittek werd vertolkt. Het idee kan ik wel volgen, zo wordt het naïef-paradijselijke karakter van de tekst benadrukt, helaas, Wittek zong in te korte frasen en soms onzuiver, het is hem natuurlijk ook niet gegund om met zijn geringe ademsteun gemakkelijk boven het orkest uit te komen. Toch een memorabel concert dank zij de grote inzet van alle betrokkenen. Iets dergelijks kan ook gesteld worden ten aanzien van de opvoering van Die Fledermaus, waarin Wittek de rol van Orlofsky vertolkte. Nikolaus Harnoncourt hield zich aan ditmaal wel heel ongebruikelijke (langzame) tempi, zodat elke vorm van vulgariteit werd vermeden, dus zonder de ranzige Schmalz en de lichtzinnige zwier die Strauss meestal meekrijgt: een hoogst aristocratische zij het éénzijdige lezing, die zeker niet gecomplementeerd werd door de op zich zelf heel knappe regie met veel gehol in een poppenhuis achter rood doek; de witte vleermuisgordijnen van de tweede acte stemden daarentegen meer overéén met Harnoncourts elegantmelancholieke visie. Voorts bood de Hamburgse Opera wisselende bijdragen met twee korte opera's van Alexander Zemlinsky (zwakke ensceneringen) waarin echter voor Kenneth Riegel als de dwerg in de gelijknamige opera een glansrol was weggelegd. Minder goed werd Puccini's La Rondine (door Teatro Communale di Bologna) ontvangen, maar dat is ook een werk wat haast niet te redden valt en tot slot wil ik wijzen op een helaas concertante uitvoering van wat voor mij één van de hoogtepunten werd: de presentatie van Ulisse van Luigi Dallapiccola, tevens in het kader van de VaraMatinee. Geen aansprekende opera, want het thema is nogal abstract uitgewerkt. Met een fraaie, Spaans gekruide sopraan van Valeria Esposito (Nausicaa) en een indringende mezzo van Jard van Nes (Circe). Dirigent Zoltán Peskó hield het geheel niet alleen moeiteloos in de hand, maar wist ook allerlei details geraffineerd uit te diepen en te belichten. En op de valreep, helemaal aan het einde van het festival was er nog de zeer gewaardeerde bijdrage van de Brusselse Munt in Mozarts La finta giardiniera. Ik verheug me nu al op het aandeel volgend jaar met een nieuwe opera van Jan Fabre en de Poolse zeer eigengereide en karaktervolle componist Henryk Michael Gorecki. Opmerkelijk is ook de programmering voor 1988 van John Adams Nixon in China onder leiding van Edo de Waart met het dan voor het eerst optredend Holland Festival-Orkest. Ernst Vermeulen |
|