deel van de contracten met de uitvoerders uitgedacht, om de meest uiteenlopende inhouden a posteriori virtueel toch enige samenhang te geven. Een greep uit de themata en krachtlijnen voor het seizoen 1987 toont dit duidelijk aan. Op dit punt gaat het Festival van Vlaanderen er de jongste jaren trouwens op achteruit: er worden geen echte muzikale themata meer gekozen, en een bont programma-aanbod wordt in feite met commerciële slagzinnen gepresenteerd. Misschien mist het Festival wel een artistiek directeur, die muzikaal van wanten weet, en die kan kiezen uit het internationale en plaatselijke aanbod of - beter nog - die zelf een verlanglijstje kan opstellen.
Gaan we nader in op de geprogrammeerde werken zelf, dan blijkt het Festival van Vlaanderen overwegend repertoire-bevestigend te werken en speelt het voor een goed deel in op de smaak van het publiek. Moeilijker te verkopen zaken zijn er haast niet bij, en originele programma's blijven zeldzaam. Het Festival pakt haast nooit met creaties uit - of het nu om oude of nieuwe, eigen of buitenlandse werken gaat - en de Vlaamse muziek komt op het Festival zeker niet meer aan bod dan bij de andere concertorganisatoren in Vlaanderen. Waar er tot enkele jaren geleden een duidelijk onderscheid bestond in het programma-aanbod van het Festival ten aanzien van de andere organisatoren, is dit nu nagenoeg weggevallen.
Het Festival begint voor zijn manifestaties ook meer en meer een beroep te doen op de samenwerking met andere concertorganisatoren. Radio en televisie zijn er altijd wel bij geweest - het Festival is trouwens vanuit de radio ontstaan -, maar voor de Brusselse Filharmonische Vereniging, De Munt of Europalia bijvoorbeeld is het allemaal nog tamelijk nieuw. Wij begrijpen de zorg van alle organisatoren om de financiële risico's te delen, maar het Festival verliest daardoor wel een deel van zijn specificiteit en sommigen menen zelfs het spook van de monopoliepositie in de verte reeds te zien opduiken. Op kleinere schaal maakt het Festival zich voor de plaatselijke organisatoren soms wel zeer nuttig door het aanbieden of mede-organiseren van produkties, maar dat is eerder het werk van een concertbureau en minder van een festival.
Lezen we het rijtje door van de uitvoerders, die door het Festival uitgenodigd worden, dan valt de balans voor een goed deel positief uit. Men kan zich natuurlijk de vraag stellen of Vlaanderen wel een boodschap heeft aan het optreden van peperdure internationale ensembles en solisten, die meestal via de grammofoonplaat beroemd zijn geworden en van wie het optreden niet noodzakelijk steeds een onverdeeld succes betekent. Belangrijker vinden wij dat het Festival een serieuze poging doet om ook onze eigen solisten en ensembles aan bod te laten komen, al zijn sommigen misnoegd omdat niet iedereen in het Paleis voor Schone Kunsten mag optreden. Het Festival maakt echter zeer weinig van zijn internationale relaties gebruik om een bewuste promotie voor de Vlaamse uitvoerders naar het buitenland toe te voeren.
Het Festival van Vlaanderen heeft ook een eigen publiek. Voor sommige deelfestivals die een uitgesproken programmatorisch profiel hebben - we denken hier aan de oude muziek in Brugge bijvoorbeeld -, wordt dat publiek uiteraard door een muzikale belangstelling verzameld. Dit type publiek lijkt ons trouwens het interessantste festivalpubliek. Voor andere deelfestivals - en hier bedoelen we de concerten buiten de grote centra - wordt bij voorkeur de lokale bevolking aangesproken. Deze bezoekers krijgen in eigen dorp of stad iets aangeboden dat hen misschien zal aansporen ook eens een beetje verder te kijken, en misschien zelfs trouwe concertbezoekers te worden. Voor weer andere deelfestivals tenslotte - en hier gaat het om de prestigeprojecten met belangrijke sponsors in de grote centra - lokt het Festival ongetwijfeld heel wat mensen naar de concertzaal die er in gewone omstandigheden waarschijnlijk nooit zouden komen, maar het blijft nog zeer de vraag in hoeverre daarmee ook nieuwe muziekliefhebbers worden gevormd.
Dan is er nog de kwestie: maecenaat, sponsoring en partnership, die heel wat gemoederen beroert. Eeuwenlang hebben vorsten en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders die taak op zich genomen. De socialistische maatschappij wees die rol toe aan de overheid, en het neo-liberalisme van de jongste jaren wil die verantwoordelijkheid opnieuw voor een deel aan de kapitaalkrachtige groepen - nu het bedrijfsleven - toebedelen. Gelukkig zijn er in Vlaanderen nog genoeg sponsors met goede smaak en zin voor artistieke verantwoordelijkheid, die deze opdracht voor een deel op zich willen nemen. Toch is waakzaamheid geboden opdat deze binding met het bedrijfsleven niet zou verglijden tot een vervlakking van het muzikale niveau ten voordele van louter publicitaire of commerciële belangen.
Voor ons is een festival altijd iets bijzonders geweest. Het is een gelegenheid om muziek te brengen bij mensen, op plaatsen en in omstandigheden, waar het anders waarschijnlijk niet gebeurt. Een festival (festivus) is ook iets feestelijks en het geeft aan een muziekuitvoering een eigen sfeer. In de mate waarin het Festival van Vlaanderen dit alles ook in de toekomst zal blijven realiseren, heeft het naar ons oordeel nog een belangrijke rol te vervullen; in de mate waarin het een concertorganisator naast de anderen zou worden, kieze het beter een andere naam.
Jacques van Deun