voor andere zaken wordt uitgewerkt: ‘Er ligt een spookveld tussen hier en daar’ (43, tijd, ruimte); ‘Er is een soort van licht dat lijkt, / alsof de duisternis in brand / gevlogen is,’ (13, licht, donker); ‘Sinds de spiegel brak, / toen hij erin keek, / staan de barsten als naden / in zijn gezicht,’ (19, beeld, spiegelbeeld); ‘Ook al vallen / beide grenzen / samen tot / één enkele lijn, / dan blijft de vraag / nog het interessantst / wat de ruimte / ertussen zal zijn’ (p. 63); en ‘Hol en bol / zijn twee woorden / voor één ding. / Geldt hetzelfde / wellicht voor / toekomst en / herinnering?’ (p. 64).
Maar helaas, interessante regels alléén maken gedichten niet goed, en de gedachte mist kennelijk vormkracht. Of liever, de dichter mist kennelijk vormkracht, en dat geeft hij onbedoeld zelf min of meer toe: ‘(...) mijn onvoltooid verleden, / geleefd in een taal die voor de toekomst geen vormen kent’ (p. 31). Het grensgebied blijkt een vluchtterrein, een fantasie- en droomterrein, n.b. “onaangetast” en “onontgonnen” genoemd (p. 65). Jammer voor de taalkunstminnaars, maar fijn voor de liefhebbers van surrealisme. Zij kunnen met de dichter meegaan: ‘Tussen het landschap en de lucht / ligt een randschap waarheen ik vlucht; / waar mensen opgehouden zijn / en de goden nog niet begonnen’. Zijn recept voor gedichten luidt: ‘Weef gedichten uit zand / en wind, en verf ze in bloed, / laat gaten open voor / de sterren en de maan / om erdoorheen te schijnen,’ (p. 41). Zijn ingrediënten zijn schimmel, spinrag, spoken, wormen, ratten, verrotting, botten en doden, meestal in beeldspraak, maar ook een intens tevreden ‘Robinson Crusoë’, een gevaarlijke woordspeling als ‘De Ramschuil roept al om zijn prooi’ (zijnde gedichten), en een surrealistisch schilderij dat niet geschilderd kan worden op bladzijde 47.
Ineke Bulte
theo van baaren, Trommels van marmer, Meulenhoff, Amsterdam, 1986, 66 p.