Rekening houdend met de animistische ‘werkelijkheid’ van het boek wordt het veel makkelijker om een aantal figuren en situaties te interpreteren. Tegenover de zuivere tijdloosheid van het hoogland staat dan de vluchtigheid van iemand als Kiira, die lijkt terug te keren naar de essentie in zichzelf, nl. haar geestelijke verbondenheid met de natuur.
Op haar tocht, in het Eerste visioen, ontmoet ze verschillende gedaanten en ze spreken met elkaar ‘zoals vogels’ (p. 17), en voelen zich één met het kristallen hoogland (p. 20). Eén van die gestalten zit neer, ‘gesloten als een rots’ (p. 14), waardoor hij tevens naar de tijdloosheid en het loutere ‘zijn’ verwijst. Kiira ontmoet o.a. Tawi, die de hogepriester van het bergkristal wordt genoemd (p. 15), en daarna spreekt ze met ‘de geest van de droom’, die beweert dat hij zelfstandig kan bestaan, maar óók in Kiira als ze dat wil (p. 22).
In het Tweede visioen verschijnt de mannelijke tegenhanger van Kiira, nl. Huunuu. Hij is met haar verbonden door het woord Hiiumaa, dat een magische, rituele kracht bezit, en kijkend in het water van het meer - als een kristalkijker! - ziet hij het beeld van iemand anders opdoemen. Het is ‘de geest van de taal’ (p. 50), die gelijkenis vertoont met die van de droom.
In het Derde visioen worden Kiira en Huunuu samengebracht, waarna ze ‘de geest van de liefde’ ontmoeten (p. 75), die is wat van hen beiden zichtbaar wordt. In het water - symbool van zuiverheid - komen ze tot geestelijke eenwording met elkaar en de kosmos, en spreken ze tot elkaar in de innerlijke taal van de ziel (p. 86).
In het Vierde visioen is er een gesprek tussen Kiira en ‘de geest van de leegte’ (p. 111), die leeft in de ogen en de stem van de mens die bereid is zichzelf volledig te geven in zijn verlangen naar eenwording. Want pas nadat men zich heeft kunnen ontdoen van al het bijkomstige en het overbodige, om zo louter zichzelf te worden, is men in staat ‘de geest van de schoonheid’ te ontmoeten. En dit gebeurt in het Vijfde visioen, als Huunuu is teruggekeerd tot zijn essentie; ‘vol van mysterie en verfijning, want verfijning is geen versiering, geen overdaad of ornamentele toevoeging. Verfijning is eenvoud, is kracht. Verfijning is essentie’ (p. 118).
Nu deze innerlijke tocht tot een goed einde is gebracht, waarbij Huunuu en Kiira als het mannelijke en vrouwelijke deel van één enkel wezen kunnen worden gezien, kan Huunuu de woorden van zijn ziel eindelijk in de rots (de materie) krassen. Het zijn de woorden Kyyhnu, Tyhjyys en Hiiumaa die alle ‘modulaties van het teken van de wilde zwartepoot’ zijn (p. 132), en dit symbool verwijst dan weer naar de drievoudige wereld: om ons, in ons en ver van ons, die eindelijk tot één enkele harmonieuze wereld is versmolten. De tekst eindigt met een onvolledige zin; het proces van vergeestelijking, waardoor de mens tot eenheid komt met de kosmische ziel, moet telkens weer opnieuw aangevangen worden - als een hymne of een ritueel.
Op die manier moet men het boek ook lezen, want de tekst vraagt in eerste instantie om een bijna poëtische benadering, waarbij woord, beeld, ritme en klank veel belangrijker worden dan een verhaallijn en een intrige, die beide eigenlijk volledig ontbreken. Dat Van de Berge hierin ook wel eens te ver kan gaan, blijkt uit zinnen als: ‘Op deze wijze openbaart haar hypnagogische gemoed de overrompelende autonomie van kersebloemen achter een raam’ (p. 13), of ‘Een verscheidenheid van kleuren overrompelt de door monochrome monotonie verzachte zintuigen van Huunuu, de stenige hoogvlakte verlatend, het aangrenzende moerasland betredend’ (p. 39), of ‘de nooit zijn beloften schuldig blijvende oever van het meer’ (p. 80). Dit is allemaal nogal zwaar op de hand, vind ik. Maar wellicht komt de tekst nog het best tot zijn