vreemding, de angst ook van de volstrekt geïsoleerde, op zijn innerlijk teruggetrokken ik-figuur. Typerend is ook het terugkerende beeld van het huis, waar hij zich schuil houdt en waar hij ‘ondraaglijk veilig’ is. Het herhaalde gebruik van stilistische middelen als paradox, oxymoron, tegenstelling en synesthesie dragen in hoge mate bij tot de ‘ontregeling’ van de ‘gewone’ ervaring. Met deze ‘vervreemdende’ projecties is de toon van het geheel gezet. Het tweede verhaal, Arc de triomphe, m.i. het hoogtepunt van de bundel, begint als een sprookje. Maar spoedig wordt het duidelijk dat ook hier niet traditioneel wordt verteld. De aanhef ‘Er was eens een boer’ leidt alleen bespiegelingen in waarin de herinnering (ook via hun geuren!), de onwerkelijkheid van de tijd en de taal centraal staan - taal als semiotisch systeem van ‘seinen’.
De verteller die hier aan het woord is, een oudgeworden balletdanser die terugblikt op zijn leven, lijdt onder de ‘nooit aflatende combinatie van scherpe zintuigen en goed functionerende hersenen’ (p. 23). Hij ziet de geur van kleuren van op afstand maar hij twijfelt ook aan elke uitspraak: ‘ik ben een sceptisch mens, getooid met de veren van het rationalisme’ (p. 24). De ingebouwde relativering, twijfel en negatie, de afstandelijk gecultiveerde onzekerheid, het denken over ‘de ondenkbaarheid van alles wat ik denk’, maken dit verhaal tot een knap staaltje van postmodernistische schriftuur. Vooral waar één van de centrale thema's de herinnering is, de poging de tijd te overwinnen, te stollen dus. Het is een beeld dat ook verder in de bundel gethematiseerd wordt. Typerend is ook wel dat de hoofdfiguur een danser is, voor wie beweging, lichaam en kunstwerk samenvallen; bewegen in de ruimte is ook bewegen in de tijd, is een stap toezetten naar vervluchtiging, is vergankelijkheid (cf. ook Ademzuil).
Arc de triomphe is een indrukwekkende motivisch opgebouwde monoloog waarin de verteller, o.m. door een leitmotivisch herhaald ‘mij maakt het niets meer uit’, terugblikt op zijn leven, net vóór hij besluit er een eind aan te maken. Zijn leven was slechts een illusie, zoals de ‘arc de triomphe’ die hij bezit in een ‘sneeuwdoosje’, hem geschonken door de laatste vrouw met wie hij samenwoonde.
In de overige verhalen sluit de opgeroepen werkelijkheid nog minder bij de ‘herkenbare’ werkelijkheid aan. In Edward wordt verteld hoe Gertrud, die eerder al van een mulatje, van een gewoon kind en van een ‘sterk Aziatisch’ kind is bevallen, terwijl er ‘niets was voorgevallen’, na haar vierde zwangerschap een zwarte kever ter wereld brengt die leeft onder een stolp op een miniatuurkermis.
Is de overgang werkelijk-onwerkelijk-absurd hier nog geleidelijk en duidelijk, in het titelverhaal Gestolde wolken is er nauwelijks nog sprake van een dergelijk verglijden. Het huis waarin de ik-figuur gaat wonen, wordt ervaren als een vlot en zal zich daarna inderdaad ook gaan verplaatsen. De fantasmagorie is in het reële geïntegreerd of andersom: de ik-figuur neemt, in zijn ‘drijvende tuin’, de ‘eerste ijsschotsen’ waar die verder worden gezien als ‘gestolde wolken, hoekige droom van koelte, scherp en eenzaam in een wereld zonder oren’ (p. 71). Wat hier wordt beschreven is een soort paradijselijke toestand, waarin de elementen wit, helderheid (of licht), blauw en koelte (of ijs) de kenmerkende ingrediënten zijn. Deze symboliek is ook in andere verhalen aanwezig.
Centraal staat echter telkens weer het uitvergroten van zintuiglijke indrukken, de hypertrofiëring van de gewone waarneming. Maar er zijn ook ronduit komisch-groteske elementen (zoals in
Met witte vleugelslag, een absurd poëtisch verhaal over twee leeuwen), evenals tragische ervaringen die als ‘ondraaglijke lichtheid’ worden voorgesteld (het
Stefan Hertmans (o1951).
verhaal van een vijftiende dubbelzelfmoordpoging in
In Schotland).
Een geheel kortom, met zeer vele en zeer diverse verrassingen, dat om herhaalde en aandachtige lectuur vraagt. De eerste reacties op deze bundel in de ‘officiële’ Nederlandse kritiek waren tot dusver vrij sceptisch. Maar zo verwonderlijk is dit niet: het onbegrip hangt hier samen met een algemenere afwijzing van het ‘modieuze’ postmodernisme. En de tijd zal Hertmans wel gelijk geven.
Anne Marie Musschoot
stefan hertmans, Gestolde wolken. Verhalen, Meulenhoff, Amsterdam / Kritak, Leuven, 1987, 164 p.