to's van ‘de Kongo’. Uitvoerig wordt geput uit de geschriften van heeroom in de Gerardusbode, in zijn missiekroniek en briefwisseling, hoewel soms - om onverklaarbare redenen - de ‘oude spelling’ niet werd overgenomen. Als de 32-jarige ikfiguur, die net als de auteur Lieve heet, haar heeroom achternareist, bezoekt ze zorgvuldig de lokaties waar hij missioneerde; en dan volgen opmerkingen als ‘van hieruit schreef heeroom
in 1924 een kaartje naar huis’ of ‘aan die tafel moet hij die brief geschreven hebben’. Alles wordt bovendien in de tegenwoordige tijd verteld, wat de lezer het gevoel geeft erbij te zijn. De informatie zit onopvallend in de anekdotiek verweven; nergens zijn lijmpot en schaar van de collage zichtbaar. Rustig kabbelt het verhaal verder, op het ritme van de eindeloze Kongostroom, of van de urenlange palavers van inheemse stammen. En Lieve Joris houdt dat ‘unisono’ goed vol, hoewel ze een paar keer uit haar journalistieke rol valt en vrij schoolse ‘literaire’ taal gebruikt met gezochte maar niet echt relevante vergelijkingen. Dan wordt een gekantelde vrachtwagen ‘een zieltogend dier’ en een auto met één licht ‘een halfblinde’. Ook wie houdt van een weloverwogen compositie zou ik Terug naar Kongo niet aanbevelen: hij zou het een vlak en vervelend boek kunnen vinden. Hoewel er op het einde van de roman een zweem van climax is: Lieve ervaart voor het eerst aan den lijve dat Zaïre een politiestaat is. Ze wordt in Kisangani, het vroegere Stanleyville, vanwege een paar foto's en enkele interviews met oudkolonialen opgepakt en acht uur gevangen gezet. Toch was ze niet naar Zaïre gekomen ‘om het regime van Mobutu aan te klagen, of om het goed te praten’. Wat was dan de bedoeling van haar reis en waarom keert ze zogenaamd ‘terug’ naar Kongo, hoewel ze daar nooit een voet heeft gezet? Wie sentimentele ontboezemingen verwacht of psycho-analytische beschouwingen, komt bedrogen uit. Lieve blijft opvallend terughoudend over haar verleden en over haar actuele verlangens als vrouw. Een queeste, weg van een westerse crisis naar de ongerepte bronnen van de zuivere Afrikaanse cultuur: dat zou een andere roman zijn. Ook is Lieves reis geen egotrip via haar heeroom. Ze stelt zich doodgewoon op als een nieuwsgierige, onderlegde journaliste,
die alleen maar verlangt het land dat ze slechts kent via de ogen van paters en kolonialen, nu ook ‘met de ogen van de Zaïrezen zélf te bekijken’. En daarin slaagt ze ten volle. Aanvankelijk is Zaïre ‘een wazig schilderij waarin de figuren nog geen contouren hebben’, langzamerhand komt een groot samenhangend mozaïek tot stand: de kolonialen en hun heimwee naar het verleden, de paters uit het Vlaanderen van vijftig jaar geleden, de negers die zich via corruptie (het fameuze article 15: ‘débrouillezvous pour vivre’) in leven moeten houden, het repressieve politieapparaat van Mobutu, de erfschuld van de Belgen... Lieve Joris heeft een kleurrijke, authentieke ‘film’ van Zaïre gemaakt, waarin sommige beelden me erg lief zijn geworden: Matonge, het zwarte hart van Kinshasa (Leopoldville); Yangapompe (waar Lieve wordt ingehaald als de opvolgster van heeroom); Yolo in het regenwoud van de Evenaarsprovincie; de zestien dagen durende boottocht langs de Zaïrestroom naar het ‘Hart der Duisternis’ - Joseph Conrads Heart of Darkness (een schitterende beschrijving van de moederboot Ebeya met zeven dochterschuiten en drieduizend mensen aan boord: ‘een drijvende stad’)... En in alle misère: uitzinnige vreugde om het Kongolese bestaan.
Hugo Bousset
lieve joris, Terug naar Kongo, Meulenhoff, Amsterdam / Kritak, Leuven, 1987, 243 p.