Culturele kroniek
Literatuur
Jeroen Brouwers' lapjeskat van een karakter
Moet een boek zich op elke willekeurige bladzijde waarop het geopend wordt, ontoegankelijk of op zijn minst ondoordringbaar tonen, zoals Kees Fens eens heeft beweerd? Een boek als een brok graniet, waarbij lezen (vanaf de eerste pagina) een vorm van boren lijkt of een tocht door een labyrint? Ik vind dat niet. Ik houd van boeken waarin je, bladerend nog maar, spoedig zinnen kunt, of beter: moet aanstrepen, alinea's ziet oplichten, bladzijden voelt nagloeien, omdat ze zo schitterend geformuleerd zijn.
Zo'n boek, waarvan de lectuur mij twee, drie dagen heeft overrompeld en verguld, is Jeroen Brouwers' Kroniek van een karakter. Deel 1: 1976-1981. De Achterhoek, een omvangrijke bloemlezing uit de vele duizenden brieven, die ‘de onbegrepen minnaar van Vlaanderen’ (dixit Jozef Deleu) sinds zijn vertrek uit deze contreien in 1976 aan critici, schrijvers, uitgevers, vrienden en af en toe een schaarse vriendin heeft geschreven, én waar in het najaar, onder herfstige flap, een vervolg bij verschijnt: Deel 2: 1982-1986. De oude Faust.
Ofschoon Brouwers nog in zijn Vlaamse jaren met Groetjes uit Brussel (1969) een boek in briefvorm publiceerde en er in veel van zijn romans van briefverkeer sprake is (in enige ervan zijn brieven in extenso opgenomen), toch doet het gigantische ‘breviarium’ in deze Kroniek van een karakter een beetje vreemd aan. De auteur belijdt immers herhaaldelijk zijn afkeer van brievenbundelingen. Op 17 september 1980 deelt hij aan jaap Goedegebuure mee: ‘Ik wil niet dat mijn brieven ooit zouden worden “gebundeld”, zo heb ik per testament bepaald’. Op p. 158 schrijft hij: ‘ikzelf heb de pest aan brievenboeken’. Omdat ze niet gepubliceerd werden terwijl de vent die ze schreef, nog leefde (ik denk aan Multatuli)? Misschien. Omdat vele ervan saai en vervelend zijn, gespeend van humor, panache en elk relativerend vermogen? Zéér zeker. Hoe verschillen Brouwers' brieven b.v. van die van Dirk Coster, in 1961 in drie delen (1905-1930, 1931-1949, 1950-1956) bezorgd door Henriette L.T. de Beaufort! Met welke geilheid en hartstocht, met welke zeldzame vinnigheid, glitter, maar vooral met hoeveel melancholie en ironie roert de in zijn tweede Hollandse periode in de (Gelderse) Achterhoek toevende kluizenaar de gouden pen!
Van Brouwers' hand moeten, als ze zijn bewaard, 10.000 en meer brieven bestaan. Een onoverzichtelijke berg, ontstaan uit gemis en eenzaamheid (‘Ik ben erg goed in liefdesbrieven en in versier-brieven: wat ik tegenover vrouwen niet uit mijn bek zou krijgen schrijf ik in brieven aan
Jeroen Brouwers (o1940).
ze. Altijd succes mee gehad’, p. 275), óók uit een teveel, dat hij doorgaans niet in zijn officiële werk kon onderbrengen, of ter ontspanning tussen de serieuze schrijverij in (waarin het hem wél om de kunst is te doen), veelal als een teken van leven naar de buitenwacht, vanuit het isolement waarin hij zich (soms bewust) heeft ingegraven, wég van de mensen, die hem irriteren, weg vooral van de schrijvers, dat ‘plat, vulgair, karakterloos, gemeen gespuis’ (p. 131), want ja, de literatuur, dat is oorlog en competitie.
Wat aanvankelijk in de reeks Privé Domein van De Arbeiderspers een uitgave van Brouwers' correspondentie met de journalist en publicist Hans Roest had moeten worden, met brieven én antwoorden over en weer, is nu, bij uitgeverij H van Julien Weverbergh, ooit zijn Grote Vriend, later zijn Bittere Vijand (cf.